Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

970 - Vlammen zijn er vele


Een eerste kennismaking

In de bijbel wordt de kerk vergeleken met een lichaam dat veel lichaamsdelen heeft (Romeinen 12). In dit lied over eenheid en verscheidenheid in de kerk wordt dit beeld gebruikt. Daarnaast treffen we andere bijbelteksten aan die over hetzelfde thema handelen, bijvoorbeeld: de vele ranken aan de ene wijnstok (Johannes 15) en de vele gaven en de ene Geest (1 Korintiërs 12). De Zweedse dichter Anders Frostenson (1906-2006) heeft die verschillende bijbelgegevens samengebracht tot één lied, dat in vertalingen in diverse landen populair is geworden. Het lied heeft een duidelijke structuur en een eenvoudig taalgebruik. Dit is in de adequate vertaling van Coen Wessel bewaard gebleven.
Even toegankelijk als de tekst is de melodie van Olle Widerstrand (1932-2018). De eenvoudige melodie moet licht gezongen worden. Kenmerkend is het ritme kort-lang dat aan het einde van de eerste, derde, vierde en zesde regel voorkomt. Het accent valt daarbij op de korte noot.


Lågorna är många

Anders Frostenson
Coen Wessel
Olle Widestrand

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Een belangrijke ontwikkeling na de Tweede Wereldoorlog is de toenadering tussen christelijke kerken op nationaal en internationaal niveau. Dit proces van oecumene resulteerde in 1948 in de oprichting van de World Council of Churches (Wereldraad van Kerken), dat zetelt in Genève en waarvan in 2014 345 kerken lid zijn.

Het was in 1972 dat de Zweedse lieddichter en theoloog Anders Frostenson in de ontvangsthal van het Ecumenical Centre in Genève ergens het volgende Latijnse citaat las: ‘Lampades sunt multae, una est lux’ (Er zijn veel lichtstralen, één is licht). Deze woorden voeren waarschijnlijk terug op woorden van Cyprianus (derde eeuw) uit diens Liber de Unitate Ecclesiae. Daarin schreef deze kerkvader dat de eenheid van de kerk, ondanks haar verscheidenheid, te vergelijken is met de vele zonnestralen terwijl er toch één (zon)licht is, en met de vele takken aan één boom. Het Latijnse citaat zette Frostenson aan tot het dichten van het lied ‘Lågorna är många, ljuset är ett’. Het lied werd in 1974 gepubliceerd, tezamen met de melodie van Olle Widestrand.

Later bewerkte Frostenson de tekst en de definitieve versie verscheen in Den svenska psalmboken, het Zweedse liedboek dat in 1986 gepubliceerd werd en waartoe Frostenson eind jaren zestig het initiatief had genomen. Inmiddels verspreidde het lied zich over de gehele wereld. Dit gebeurde vooral nadat het in 1983 tijdens de Assemblee (de zevenjaarlijkse algemene vergadering van de Wereldraad van Kerken) in Vancouver met veel succes en enthousiasme gezongen was.

Een Nederlandse vertaling van de hand van Alex van Ligten verscheen in 1998 in de bundel Hoop van alle volken, Zingen met partnerkerken. Ten behoeve van het Liedboek - Zingen en bidden in huis en kerk maakte Coen Wessel een nieuwe vertaling die dichter bij het oorspronkelijke Zweedse lied aansluit.

Thematiek

Aan de hand van een aantal bijbelse passages en metaforen bezingt het lied de eenheid in verscheidenheid tussen gelovigen/kerken: ondanks de grote diversiteit bestaat er eenheid in Christus en vice versa.

In de eerste strofe treffen we het beeld van het licht aan, zoals Jezus dat gebruikte in Matteüs 5,14 (‘Jullie zijn het licht van de wereld’) en Johannes 8,12 (‘Ik ben het licht voor de wereld’).

Het tweede couplet bevat het bekende beeld van de wijnstok en de ranken uit Johannes 15: ‘Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken’ (vers 5). Ook is er een relatie te leggen met Romeinen 11 waar Paulus de kerk vergelijkt met een olijfboom met takken (vers 16-17).

Oorspronkelijk had Frostenson hier het beeld dat er vele takken zijn, maar dat er één stam is (‘grenarna är många, stammen är en’). Later heeft hij ‘stam’ gewijzigd in ‘boom’. In de Nederlandse vertaling is gekozen voor ‘stam’. In deze vertaling is de relatie met Johannes 15 sterker dan in het origineel. Dit komt doordat de vertaler koos voor het woord ‘ranken’ (mede omdat hij woorden als ‘takken’ of ‘twijgen’ minder mooi vond) en hij in regel 3 het woord ‘wijnstok’ gebruikt.

De strofen 3 tot en met 5 zijn gebaseerd op de woorden van de apostel Paulus uit de eerste brief aan de Korintiërs, hoofdstuk 12. Het derde couplet is een uitwerking van 1 Korintiërs 12,4: ‘Er zijn verschillende gaven, maar er is één Geest’, en de vierde strofe van het vijfde vers uit dit hoofdstuk: ‘er zijn verschillende dienende taken, maar er is één Heer’. Anders dan in het origineel refereert de Nederlandse vertaling in couplet 4 aan het evangelieverhaal over de voetwassing door Jezus Christus. Achtergrond voor deze keuze is dat een letterlijke vertaling uit het Zweeds de lelijke en onduidelijke versregel ‘diensten zijn er vele’ zou opleveren. Door te kiezen voor ‘Velen mogen dienen’ is er ook een relatie ontstaan met ‘vele’ uit de eerste versregel van strofe 1. Tevens vond de vertaler het zinvol om na de eerste drie coupletten die beginnen met de zinsconstructie ‘… zijn er vele’, de monotonie in het vierde couplet te doorbreken: ‘Velen mogen …’. Doordat couplet 4 duidelijk afwijkt van de overige strofen, krijgt het binnen de context van het lied een duidelijk accent.

In het slotcouplet treffen we de beeldspraak aan van de kerk als het lichaam van Christus: ‘Een lichaam is een eenheid die uit vele delen bestaat; ondanks hun veelheid vormen al die delen samen één lichaam. Zo is het ook met het lichaam van Christus’ (1 Kor. 12,12-27, vergelijk ook Rom. 12, 4-5; Gal. 3,28 en Kol. 3,15).

Vorm

Het lied heeft een bijzondere, zesregelige strofevorm. Eindrijm ontbreekt of beter: in de regels 1 en 4, 2 en 5 is er sprake van rime riche. In vrijwel alle coupletten komt assonantie voor met de e-klinker: vele, één, leven, leden, Heer. Binnen diverse strofen treffen we alliteraties aan: vlammen/velen, gaven/geest en voeten/velen.

In de coupletten 1, 2, 3 en 5 worden in de eerste regel steeds kernbegrippen genoemd, die met verscheidenheid te maken hebben: vlammen, ranken, gaven en leden (dat wil zeggen: ledematen). Voor alle coupletten geldt dat de eerste regel letterlijk in de vierde herhaald wordt. Met uitzondering van couplet 4 gaat het in de tweede en vijfde regel van elke strofe, die helemaal gelijkluidend zijn, over de eenheid. De derde coupletregel is – opnieuw met uitzondering van couplet 4 – telkens een nadere omschrijving en toelichting op het laatste woord van de tweede regel:
strofe 1: … licht – licht van Jezus Christus
strofe 2: … stam – wijnstok van het leven
strofe 3: … Geest – Geest van Jezus Christus
strofe 5: … kerk – wij zijn Christus’ lichaam.
De laatste regel is een refreinregel (‘wij zijn één in Christus’) en rijmt inhoudelijk op versregels 2/5.

De zojuist beschreven strofeopbouw is sterk gerelateerd aan een karakteristiek van de bijbelse (oosterse) poëzie, het parallellismus membrorum: zinsnede b herhaalt, versterkt zinsnede a of contrasteert daarmee. Het parallellisme in dit lied betreft zinsneden waarin sprake is van verscheidenheid (lid a) versus eenheid (lid b): (a) ‘vlammen zijn er vele, (b) één is het licht’ of (a) ‘Ranken zijn er vele, (b) één is de stam’, et cetera.


Melodie

De melodie in e-klein van Olle Widestrand staat in driekwartsmaat en is de liedtekst van Frostenson naar vorm en inhoud op de huid gecomponeerd. Is de tekst onderverdeeld in zes regels, de melodie bestaat uit vier regels doordat de tekstregels 1 en 2 en 4 en 5 in één melodieregel ondergebracht zijn. Zo staat de melodie ook in het Liedboek genoteerd.

Het eerste deel van de melodieregel (‘Vlammen zijn er vele’) is voorzien van een stijgende melodische lijn in secunden, die eindigt op de dominant b. Het ritme wordt bepaald door de gepuncteerde eerste kwartnoot, gevolgd door drie achtste noten. Het tweede deel (= tekstregel 2 – ‘één is het licht’) constrasteert sterk met het eerste deel (tekstregel 1): hier horen we een dalende, secunde-beweging terug naar de grondtoon e. Bovendien heeft het ‘veelkleurige’ ritme van het eerste deel, waarbij diverse nootwaarden gebruikt worden, plaatsgemaakt voor een eenvormige ritmiek: drie kwartnoten die uitmonden in een halve noot. Kortom, de eerste melodieregel bestaat uit twee delen die zich tot elkaar verhouden als vraag-antwoord, spanning-ontspanning, meervoud-enkelvoud. De melodie sluit naadloos aan bij het parallellisme.

De tweede melodieregel, die cirkelt rond de subdominant a, functioneert mede door het gehanteerde ritme (halve noot-kwartnoot) als een uitweidende bevestiging van het tweede gedeelte van melodieregel 1. Zinvol is dat deze regel eindigt met een lang aangehouden dominanttoon op de tweede lettergreep van het woord ‘Christus’, waardoor dit woord volop beaccentueerd wordt.

De derde melodieregel is naar ritmiek vergelijkbaar met de eerste: ook hier treffen we de tweedeling aan, waarbij het eerste deel voornamelijk een beweging in achtste noten kent, en het tweede deel een kwartnoot-beweging. Het verschil is dat aan het begin van de derde melodieregel een dalende beweging inzet, die in het tweede deel voortgezet wordt naar de grondtoon.

De laatste melodieregel is verwant aan de tweede door het gebruik van langere nootwaarden, zelfs nog langer dan in regel twee. Het lijkt daardoor of de melodie langzaam tot stilstand komt en er een eenheid bereikt wordt waarin alle ritmische bewegingen samenvloeien. Het ritme op het woord ‘Christus’ is gelijk aan regel 2, maar daar wordt het woord op de dominanttoon gezongen, terwijl dat in de slotregel op de grondtoon is.

Uitvoeringsaspecten

Bij de uitvoering moet in het bijzonder gelet worden op de lange noot op het woord ‘Christus’ aan het einde van de tweede melodieregel: wanneer deze noot niet lang genoeg aangehouden wordt, zal er de neiging ontstaan om de volgende melodieregel te vroeg in te zetten.


Liturgische bruikbaarheid

Het lied kan gezongen worden bij samenkomsten met bijzondere aandacht voor kerk en/of oecumene. Hierbij kan ook gedacht worden aan vieringen in de Pinkstertijd. Temeer omdat de vierde strofe een bijzondere plek heeft binnen het lied, kan het lied verder uitstekend functioneren in het kader van diaconaat en de bevestiging van ambtsdragers.

Auteur: Jan Smelik

Met dank aan Coen Wessel voor zijn informatie over het verband tussen het lied en Cyprianus en over zijn vertaling.


Links

http://evl.fi/psalmbok.nsf/kommentarer/172