Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

974 - Maak ons uw liefde, God


Een eerste kennismaking

Apostelwoorden kunnen in de liturgie tot klinken komen in een gesproken lezing, maar ook door het zingen van een epistellied, bijvoorbeeld tussen de oudtestamentische lezing en het evangelie of als verbinding tussen de Dienst van de Schrift en de Dienst van de Tafel. Opvallend is dat epistelliederen vaak meekleuren met de lezingen van een dag, zonder daarbij gekozen te zijn.
Dit lied schreef Sytze de Vries bij Romeinen 12,9-21. Het is geen strikte berijming, maar maakt dit niet eenvoudige Bijbelgedeelte zo wel begrijpelijk. De liefde van God is ons gegeven als ‘opmaat voor het leven’, dus als vooraf, vóórdat onze tijd wordt gemarkeerd, beklemtoond. In de muziek is een opmaat het onbeklemtoonde begin van een muzikale zin. Wij zijn geroepen om deze liefde zingend door te geven (strofe 1). Wij zijn op liefde gebouwd en in onze eenheid wordt die liefde openbaar (strofe 2). Gods liefde is niet alleen de opmaat van het leven, God blijft vasthoudend tot die liefde overwint (strofe 5). De melodie van Wim ter Burg (1914-1995) levert geen moeilijkheden op.

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Ontstaan en verspreiding

De Vries heeft dit lied geschreven naar aanleiding van een perikoop uit de laatste vier hoofdstukken van de Romeinenbrief, die gericht zijn op het leven van christenen in Rome. De verzen 12,9-21 betreffen de onderlinge verhoudingen: hoe kun je op een goede wijze gemeente zijn in deze wereld. De tekst is realistisch genoeg om oog te hebben voor onze eigenwijsheid, onze behoefte aan wraak bij onrecht en dergelijke.

Het lied verscheen voor het eerst in 1987 in een bundel met liturgische teksten voor vieringen van trouw en levensverbintenissen. De titel van deze bundel is ontleend aan een regel uit het tweede couplet van het lied: Op liefde gebouwd, Woorden die trouw toezeggen en om vertrouwen vragen (Delft 1987, blz. 37). Overigens telt het lied daar slechts de eerste drie coupletten. Later verscheen het, aangevuld met couplet 4 en 5, in Zingend Geloven 3 (1988, nr. 76); Tussentijds (2005, nr. 79); Zingt Jubilate (editie 2006, nr. 660) en in de eigen bundels van Sytze de Vries: Tegen het donker (2002, nr. 15) en Jij, mijn adem (2009, nr. 85).

Het gaat om een tekst van vijf coupletten van ieder acht regels waarvan de tweede en vierde, en de zesde en achtste rijmen (A-b-C-b-D-e-F-e).

Inhoud

De eerste zin van het lied is een bede. Het woord ‘opmaat’ klinkt daarin. Een opmaat is de inzet, het begin. In de muziek is de opmaat de onbeklemtoonde aanvang van een muzikale zin. Moge Gods liefde zonder nadruk voor ons een begin van leven zijn. Het is een gratuïte liefde, een liefde die er niet dik boven op ligt, maar die wel het begin is en die wij in ons leven door moeten geven. Het lied constateert vervolgens – haast laconiek – dat de wereld ons geen goed doet en bidt om een nieuw verstaan – van binnenuit – van Gods bedoeling met ons.

Ook het tweede couplet is gericht tot God, maar nu eerder overwegend dan biddend en cirkelend rond de vraag: hoe zijn wij gemaakt tot Gods mensen en geroepen tot Gods gemeente? Er klinken woorden als ‘aaneengevoegd’, waarin al ‘eenheid’ klinkt, ‘bedacht met uw genade’, waarin je kunt horen dat de genade ons is geschonken, maar wat ook te verstaan is dat we met genade ontworpen zijn. Ook de uitdrukking ‘op liefde gebouwd’ heeft verschillende betekenissen: onze grond is de liefde (van God) én we zijn gericht op liefde (tot elkaar). Door die genade, door die liefde en door die eenheid wordt God in de wereld openbaar.

In het derde couplet zingen wij de consequenties uit van het feit dat God ons zo heeft gemaakt en bidden we elkaar toe. Bidden betekent hier ‘toewensen’, maar ook ’dringend vragen’. Ons wordt zorgvuldig en met prachtig binnenrijm (licht-gezicht, duisternis-gemis gevangen is) getoond hoe een gemeente moet zijn ín deze wereld: volhardend, vreugdevol, lichtend, vergevend, oplettend, gemeenschap stichtend. Dit couplet is een liefdevolle aanbeveling en een stevige vermaning aan de geloofsgemeenschap.

Het vierde couplet zet deze aanbeveling voort. De woorden die gebruikt worden – onder andere ‘hun vreugden en verdriet / zullen u niet ontgaan’ – gaan op voor mensen én God. De prachtige beelden ‘De zon gaat op in uw nabijheid bij de mensen’ en ‘in uw omarming heeft eenzaamheid afgedaan’ worden over het algemeen toegeschreven aan God, maar betreffen hier ons mensen.

Het is dus niet vreemd dat het vijfde couplet weer op God gericht is. Het woord ‘omarming’ uit het vierde couplet wordt uitgewerkt in de bede tot God. Want hoe zouden wij mensen weten wat ontferming is als God zich niet over ons ontfermt, of wat trouw is als Gods trouw daar niet aan voorafgaat. Het lied eindigt met het visioen van de overwinning van Gods liefde en eindigt zo met het begin, de liefde Gods als opmaat.

Liturgische bruikbaarheid

Wanneer kun je dit lied zingen? Misschien klinkt het tijdens de avondmaalsviering, bijvoorbeeld als collecte- of communielied. Zingend realiseert de gemeente zich dat de liefde van God ons tot communio brengt en dat onze feitelijke verbondenheid met elkaar en onze zorg voor elkaar het antwoord is op Gods gave. Het is niet voor niets dat het lied staat in de rubriek ‘Kerk’ Het is een lied over de geloofsgemeenschap in de wereld en daarom kan het ook klinken in een viering met een diaconaal thema.

Auteur: Andries Govaart


Melodie

Deze toelichting bij de melodie is overgenomen uit ‘Commentaar bij Zingend Geloven 3’ en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is.  

In de toonsoort van Es grote terts beweegt de eerste helft van Ter Burgs melodie zich binnen een melodieomvang van een kwint. De eerste en derde regel zijn gelijk, de tweede en vierde beginnen met een syncopisch ritme waarna elk melodisch een eigen weg gaat. De vierde regel moduleert, ter afsluiting van de eerste strofehelft naar de dominant van de toonsoort, Bes. Tot nu toe heeft de melodische spanningsboog van de even regels die van de voorgaande oneven regels niet overtroffen, maar is milder, terwijl de tekst eerder expansie vroeg. Deze wordt even gegeven met twee maal een c” in regel vijf, tevens het hoogtepunt van de melodie; een harmonische aansluiting op de modulatie is er niet. Wel zien we in deze regel meer gesprongen intervallen – in de eerste vershelft waren er bijna uitsluitend trapsgewijze gangen, waarnaar in de overige regels ook weer toevlucht wordt genomen. Een lage c’ klinkt eenmaal in de slotregel. Evenals in de even regels van de eerste vershelft beginnen ook de even regels van de tweede vershelft met een gesyncopeerd ritme. Hoewel de finalis van de melodie steeds es’ is geweest, en er in de vijfde regel twee kwartnoten c” en in de achtste regel een c’ voorkomen, kunnen we de eigenlijke ambitus van de melodie tot een kwint herleiden. Het ritme is in het gehele lied binair.


Media

Uitvoerenden: Cappella pro Cantibus Oegstgeest o.l.v. Cor Brandenburg; Rijk Jansen, orgel  (strofen 1, 2, 5)