Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

979 - De vogels van de bomen


Van de vogels en de bloemen uit de bergrede

Willem Barnard
Nico Verrips

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Willem Barnard publiceerde de tekst van dit lied in De tale Kanaäns (1963, blz. 98) en Verzamelde liederen (1986, nr. 125). Met de melodie van Nico Verrips verscheen het lied in het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 49), Laus Deo (2000, blz. 1050), het Liedboek (2013) en In wind en vuur (2023, nr. 164).
Jürgen Henkys (1929-2015) schreef een Duitse bewerking, ‘Die Vögel aus den Zweigen’, en publiceerde deze in zijn eerste verzameling vertaalde liederen, Steig in das Boot (Berlijn 1981, nr. 15).

Inhoud

Dit lied is gebaseerd op Matteüs 6,24-34. Dit evangelie op de veertiende zondag na Pinksteren, volgens de orde van het oude missaal, is vol nuchterheid en onbezorgdheid. ‘Het betreft een stuk uit de Bergrede, waarin de vogels en de bloemen ten voorbeeld worden gesteld aan de mensen. Jezus doet ze tot ons spreken, vertellen van de Vader. Maar nu vertellen die bloemen en vogels ons ook van hem, de man die hen opmerkte, hun taal verstond, hun wijsheid deelde en meedeelde. Die wijsheid is zo simpel en zo vorstelijk, zo Salomonisch, wat zal ik er verder van zeggen dat niet in het versje zelf staat?’ (Compendium, k. 234).
Anders dan in het evangeliegedeelte, waar ‘bezorgd zijn’ maar liefst vijfmaal voorkomt (‘maak je geen zorgen over je leven’; 6,25), is er in het lied geen bezorgdheid te vinden. Alle nadruk ligt op de vreugde en het enthousiasme waarmee de vogels en de bloemen bloeien en zingen, vliegen en wiegen in de wind. Zo vertellen ze ‘in kleuren en geuren’ over God (strofe 5, regel 1), die even speels als de vogels en de bloemen zelf, de aarde schiep (Genesis 1; strofe 3), het zijn schepselen aan niets laat ontbreken (Psalm 23,1), hen kleedt (Deuteronomium 10,18), manna uit de hemel geeft (Exodus 16,15 en Psalm 78,24) en voedsel uit zijn hand (Psalm 104,28 en 147,9), hen bewaart en zegenend zijn aanschijn over hen doet lichten (Numeri 6,25-26; strofen 13 en 14).
In het midden van het lied vinden we drie strofes die opmerkelijk trinitarisch zijn opgebouwd: de vogels vertellen ons van Jezus (strofe 6), geven hoog op van Gods liefde (strofe 7) en de bloemen ‘breiden het vuur des geestes / over de aarde uit’ (strofe 8, regel 3-4). In strofen 9 en 10 zingt en danst vervolgens alles ongebreideld van God, ‘als was hun bloei oneindig, / hun lied onsterfelijk’ (strofe 9, regel 3-4) – alsof er geen verdorring en dood is. Het zinnetje ‘de zon die overwint’ (strofe 10, regel 4) is geen nieuw begin, het is het thema (grammaticaal: object) van het ‘zingen’ van vogels en bloemen, ze zingen de zon (strofe 10, regel 3-4).
De retorische vraag ‘Wat zullen wij dan slaven / en werken totterdood?’ (strofe 12, regel 1-2) lijkt behalve op het voorbeeld van de vogels en de bloemen qua bewoording ook terug te gaan op het gebod van de sabbatsrust, dat weer stoelt op de uittocht van het slavenvolk (Deuteronomium 5,14-15). Wij mogen ‘rusten op de adem / van God’ (strofe 2, regel 1-2), net als de vogels in de bomen en de bloemen die ‘wiegen in de wind’ (strofe 10, regel 2).

Liturgische bruikbaarheid

In de huidige orde van schriftlezingen wordt Matteüs 6,24-34 gelezen op de achtste zondag van Epifanie in het A-jaar (zie Dienstboek I, blz. 79), die soms, bij een vroege paasdatum wordt doorgeschoven naar de zondag het dichtst bij 25 mei (idem, blz. 402). Maar ook als deze perikoop niet aan de orde is, is het gewoon een heerlijk lied om in de zomer te zingen. In het Liedboek is het geplaatst in de rubriek ‘Schepping’.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Heleen Weimar, Gerda van de Haar en Nico Vlaming aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel II, 640-641).


Melodie

De onbezorgdheid van de vogels uit het evangelie klinkt door in dit ‘simpele melodietje’ zoals Nico Verrips zijn wijs typeert. ‘Een volksliedachtig wijsje dat vederlicht moet worden gezongen in een vloeiend tempo’, zo voegt hij eraan toe (Compendium, k. 234). Wat zou er nog meer over deze vanzelfsprekende melodie gezegd moeten worden? Niet meer dan dit: verschillende kenmerken van de melodie bepalen het volksliedkarakter, zoals het openingsinterval, het eenvoudige ritme van voornamelijk kwartnoten, de toonherhalingen in elke regel en de omvang van een octaaf tussen de dominanten. De eerste drie regels eindigen op de dominant, de slotregel heeft vlak voor de slotnoot een gepunteerd ritme. Dat houdt de melodie soepel.
De componist benadrukt dat de melodie niet in een 2/2-maat gezongen moet worden, maar in een rustige ‘wiekslag’ van een 4/4-maat, dus een rustig tempo, waarbij aan het einde van een strofe zonder onderbreking wordt doorgegaan met de volgende strofe. Vanwege het aantal coupletten is wisselzang en afwisseling in instrumentale begeleiding wenselijk.

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Matinencantorij o.l.v. Wim Kloppenburg; Peter Ouwerkerk, orgel (strofen 1 t/m 7) (bron: KRO-NCRV)