Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

981 - Zolang er mensen zijn op aarde


Huub Oosterhuis
Tera de Marez Oyens

Tekst

Ontstaan en verspreiding

‘Zolang er mensen zijn op aarde’ is het eerste kerklied dat Huub Oosterhuis schreef, op de fiets, in november 1959, tegen de wind in van Winsum naar Groningen, waar het haastig werd opgeschreven om ’s avonds in het Lof te kunnen worden gezongen, begeleid door een saxofoon, aldus zijn eigen herinnering (Zie Huub Oosterhuis: Licht dat aanblijft. 30 jaar liturgie-vernieuwing. Kees Kok in gesprek met Huub Oosterhuis. Kampen / Kapellen 1990, 19). Oosterhuis woonde van 1958-1961 in Groningen waar hij Nederlandse taal- en letterkunde studeerde. Hij verbleef daar in het internaat van de jezuïeten dat verbonden was aan het Sint-Maarten college. Iedere zondagavond was er in de kapel van het internaat een Lof, een godsdienstoefening waarin onder andere devotieliederen werden gezongen. Aan Oosterhuis werd gevraagd iets nieuws voor die liturgie te bedenken, ‘iets met de bijbel of zo, en een liedje in het Nederlands, want ik was toch dichter’ (Huub Oosterhuis: ‘Zingen tegen de klippen op’, in Henk Heikens (red.): Toonsoorten van de Schrift. Notities over de bijbel en lied uit het Dagmaat-leerhuis. Hilversum 1983, 50-59, hier 51) En zo ontstond er iedere week een liedje op een bekende melodie. Uit die tijd stamt dus dit eerste kerklied dat al snel zijn weg vond naar andere plekken en andere vieringen waarin weldra het gebruik van de Nederlandse taal werd toegestaan toen het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) de hegemonie van het Latijn doorbrak. Het bleek van meet af aan een gewild lied te zijn aangezien het sinds de eerste publicatie in 30 liederen voor een nederlandse liturgie (1964, blz. 62) in vrijwel iedere liedbundel die daarna verscheen is opgenomen. Het is daarom overbodig deze bundels hier allemaal te vermelden. Ook buiten Nederland vond het lied een wijde verspreiding doordat het vertaald is in het Duits, Engels en Frans.

Vorm

Het lied bestaat uit vijf strofen van elk vier regels die afwisselend acht en negen lettergrepen bevatten. Door deze herhaling en het metrum dat gedomineerd wordt door de jambische versvoet (v -) heeft het lied een regelmatige cadans. Deze regelmaat wordt enkele keren onderbroken. Dat gebeurt in de eerste twee strofen door het herhaaldelijk begin ‘zolang’, dat zowel qua versvoet als qua betekenis niet steeds hetzelfde is. Er is sprake van een vergelijking: zolang als dit en dat gebeurt (regels 1 en 2), zólang zal dat het geval zijn (regel 3). Daardoor ligt in de eerste twee regels telkens de heffing of het accent op de tweede lettergreep (v -) en in de derde regel op de eerste lettergreep (- v). De herhaling van driemaal hetzelfde woord kent dus echter een subtiel verschil, zowel wat betreft vorm als inhoud. In de vijfde strofe wordt ook de regelmaat van de dominerende jambe doorbroken en wel in de eerste en de derde regel die beginnen met een dactylus (- v v).
Ook heeft het lied een regelmatig rijmschema waarbij gebruik is gemaakt van gekruist rijm (a-B-a-B). In de eerste en derde regel van de eerste strofe is hiervan afgeweken hoewel de ‘a’-klank wel in beide regels terugkeert, en ook in de tweede en vierde regel van de tweede strofe is enige onregelmatigheid te bespeuren door het gebruik van halfrijm.
Wat betreft de aanduiding van de goddelijke personen met een hoofdletter of een kleine letter is Huub Oosterhuis in zijn liederen niet altijd even consistent. Hij, Gij, U, Vader, Zoon en Geest worden zowel met hoofdletter als ook met kleine letter geschreven. Soms wijzigt het lettergebruik in latere uitgaven, en soms zijn er zelfs variaties binnen een en hetzelfde lied. In het lied ‘Zolang er mensen zijn op aarde’ waren aanvankelijk alle aanduidingen van een goddelijke persoon met een hoofdletter geschreven en ook in de verschillende liedbundels is die schrijfwijze overgenomen. In zijn eigen uitgaven van verzamelde teksten heeft Oosterhuis alle hoofdletters gehandhaafd, behalve de aanduiding van de Zoon in strofe 4: die is sinds de uitgave van zijn Aandachtig liedboek (1983, nr. 2) gewijzigd in een kleine letter. Door het contrast met de vele aanduidingen in dit lied van God de Vader met een hoofdletter, die allemaal wel zijn gehandhaafd in latere uitgaven, is de wijziging van de schrijfwijze van de ‘zoon’ van een hoofdletter naar een kleine letter vooral een beklemtoning van de menselijkheid van Jezus.

Inhoud

Het lied is een lofzang vanwege Gods presentie onder de mensen en in de wereld. Zijn aanwezigheid noopt ons om Hem te danken (laatste regels strofe 1 en 2) en te aanbidden (laatste strofe). Het lied richt zich dan ook tot Hem. God de Vader wordt diverse keren rechtstreeks aangesproken in de tweede persoon: ‘Gij’ en ‘U’, en in de derde persoon als ‘Vader’ en ‘Heer’. Hem komt alle lof en dank toe, en wel omwille van Gods aanwezigheid die zich manifesteert in de natuur, in de vruchtbare aarde (strofe 1), en in de zorgzaamheid van mensen voor elkaar (strofe 2). We hoeven dan ook niet bezorgd te zijn om ons bestaan. God zal ons geven wat we nodig hebben.
Onder verwijzing naar een fragment uit de Bergrede (Matteüs 6,25-34, en vooral vers 26) maakt strofe 3 een vergelijking met de zorgeloosheid van de natuur. Zoals het de vogels en de bloemen aan niets zal ontbreken, zo hoeven ook wij geen tekort of gebrek te vrezen. Het zal ons aan niets ontbreken, echter niet alleen in materiële zin. Door zijn aanwezigheid in de mensen en in de vruchten van de aarde zal ook God ons niet ontbreken, zoals regel 3 in strofe 2 zingt.
De vierde strofe refereert aan Johannes 6,40.47-48. In Jezus hebben wij het eeuwig leven en zullen wij de dood overwinnen. Daarom mogen wij ons erover verheugen dat God zijn Zoon onder ons heeft laten wonen (‘Gij hebt uw Zoon aan ons gegeven’) en dat Jezus zich als levend brood aan ons gegeven heeft. We kunnen ons door hem laten voeden, vooral ook in de viering van avondmaal en eucharistie wanneer we niet alleen de aanwezigheid van Jezus mogen ervaren, maar ook die van zijn Vader: ‘Gij zelf zijt in ons midden’. In aansluiting op deze belijdenis bekent de zingende gemeente zich tot God in de afsluiting van het lied: wij behoren Hem toe, ‘wij zijn van zijn geslacht’. In dit krachtige slot resoneert Handelingen 17,28: ‘Uit hem komen ook wij voort’, een citaat dat volgens Paulus een dichterlijke uitdrukking is van Gods nabijheid en presentie. Zo wordt dit lied van het begin tot het eind gedomineerd door de belijdenis van Gods alomtegenwoordigheid.

Liturgische bruikbaarheid

Het lied is breed inzetbaar en in vele situaties van toepassing. Het kan gezongen worden als een lofzang op de schepping of als een belijdenis van Gods nabijheid. Daarnaast kan het dienst doen in oogstdiensten en in vieringen rond het thema dankbaarheid.

Auteur: Louis van Tongeren


Melodie

Deze toelichting bij de melodie is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de tekst is nieuw geschreven voor deze website. 

De melodie bij het lied ‘Zolang er mensen zijn op aarde’ is ongeveer in 1959 gemaakt op verzoek van W. Barnard voor de Nocturne-diensten die dinsdagsavonds in Amsterdam gehouden werden in de Hervormde Maranathakerk.
De melodie is verschenen in vele bundels (ook Duitse, Belgische, Zweedse en Engelse), en wordt vrij regelmatig gezongen. Toch zitten er wel addertjes onder ’t gras. Soms kost het wat moeite, de syncopen mee te voelen (de tweede noot van iedere regel is nergens gepunteerd en dus niet langer dan een kwart!), maar aan de andere kant mag het meevoelen daarvan niet leiden tot een soort mars.
Het lied komt het beste tot zijn recht als het licht, speels en enigszins swinging gezongen wordt. Het dóórlopen van de derde regel naar de slotregel, waar de melodie in vier teleenheden van de laagste naar de hoogste toon loopt, is een melodische noodzaak na de ruim geplaatste eerste regel met zijn herhaling.

Auteur: Tera de Marez Oyens


Media

Uitvoerenden: Kamerkoor Musica Sacra o.l.v. Hans Jansen; Jan Hage, orgel (bron: KRO-NCRV)