Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

986 - De oorsprong van leven en licht


Een eerste kennismaking

In dit lied verbindt de dichter René van Loenen (*1950) het begin van Genesis en het begin van de eerste Johannesbrief met elkaar: ‘God is licht, er is in Hem geen spoor van duisternis’ (1 Johannes 1,5). Vooral de derde strofe is vol van beelden die naar het licht verwijzen. In de eerste twee strofen herkennen we Genesis 1, in het bijzonder de schepping van het licht.
De melodie van Christiaan Winter (*1967) vraagt alle aandacht. Melodisch gezien is het lied niet meer dan de stijging van een octaaf, van de c’ bij ‘oorsprong’ tot de c” bij ‘leven’. Ritmisch gezien zien we afwisseling van verschillende maatsoorten, vooral een afwisseling van kwartnoten en steeds drie achtste noten op gelijke toonhoogte. De componist heeft aangegeven het lied niet te snel te zingen: maximaal 84 kwartnoten per minuut.
Deze tekst kan ook gezongen worden op de melodie van Willem Vogel bij ‘Het woord brengt de waarheid teweeg’, Liedboek 318. Deze melodie is wel eenvoudiger, maar de melodie van Christiaan Winter is spannender.


René van Loenen
Christiaan Winter

Tekst

Deze toelichting ibij de liedtekst s overgenomen uit ‘Commentaar bij Zingend Geloven 6’ en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de melodie is nieuw geschreven voor deze website.

Een lied, dat varieert op het loflied op de schepping, Genesis 1.
Het principiële eerste woord luidt: ‘er zij licht!’ En in dat licht eerst kan het leven ontstaan en gedijen. Zo staat God aan het begin van het leven. Dit licht heeft het donker verdreven (‘niet te weerstaan’).

Strofe 2 geeft aan, hoe hymnisch Genesis 1 verstaan kan worden: God spreekt niet alleen, hij zingt zijn eerste woord zelfs, zoals een vogel in de vroege morgen bij het aanbreken van de dag zich laat horen. Dit gezang is pure poëzie: het schept.

Strofe 3 bevat een veelheid van metaforen, die alle het licht betreffen:

  • het licht verjaagt het donker; dit donker is de dood;
  • het licht is door God gewekt, maar ook gebaard. Hij heeft het ‘aan het licht gebracht’;
  • het licht voedt al wat ademt en groeit: is brood/voedsel voor de schepping;
  • het licht verwekt nieuw leven. Eenvoudiger gezegd: God brengt het licht voort, het licht brengt het leven voort.

Strofe 4 kijkt (en zingt) vooruit: Genesis 1 vertelt niet hoe het ooit was, maar hoe het moet en zal zijn! Er is sprake van ‘doorgaande schepping’; God sprak het eerste woord, Hij spreekt nog altijd voort. Het verdrijven van de nacht is zijn blijvende activiteit. Dat vraagt om onze instemming: wij zingen mee, waar Hij zingt!


Melodie

Een eerste melodie bij de tekst van René van Loenen verscheen in Lied van de week (12 april 1988), en was van de hand van Jacques van den Dool. Twaalf jaar later verscheen de tekst van het lied in Zingend Geloven deel 7 (2000) op twee verschillende melodieën: als nr. 34/1 op de hier gebruikte melodie van Christiaan Winter, als nr. 34/2 op een melodie die Willem Vogel eerder maakte voor het lied ‘Het Woord brengt de waarheid teweeg’ dat net als Van Loenens lied johanneïsche thema’s bezingt (zie Liedboek 318). De mogelijkheid om die melodie nog steeds te gebruiken, staat in het Liedboek aangeduid, men vindt het betreffende lied als lied 318 in het Liedboek terug.

Christiaan Winter werd voor het schrijven van zijn melodie geïnspireerd door de gewaagde poging van Maarten Kooy om bij het lied ‘Jona’ (‘Jona wilde vluchten’), te vinden in Zingend Geloven 4 (1991, nr. 74), een melodie te schrijven die feitelijk niets anders is dan de beschrijving van een toonladder:Aanleiding voor deze keuze was de liturgische plek waaruit beide liedteksten zijn ontsproten: de viering van de Paasnacht, waar de geleidelijke maar niet te stuiten overwinning van het licht, oprijzend uit het duister wordt gevierd.

De melodie van Winter staat in dezelfde toonsoort maar bevat iets meer variatie ten opzichte van het voorbeeld van Kooy. Allereerst valt daarin het ritmische profiel op. Winter koos voor een afwisseling tussen 2/4-, 3/4- en 6/8-maat, daartoe uitgedaagd door een opmerking van René van Loenen zelf die aangaf dat dit lied geschreven was met zijn, kennelijk bewegelijke, leerlingen van de middelbare school in het achterhoofd. De ritmische opbouw heeft een mooie symmetrische structuur:

3/4 (opmaat) | 6/8 | 2/4 | 6/8 | 3/4 | 6/8 | 2/4 | 6/8 | 3/4 (2 tellen)

De melodie begint bij Winter eerst met een opmatige dalende kwint g’-c’, om vervolgens die kwint toonladdergewijs weer naar boven op te vullen. De tweede helft van de melodie herneemt dit procedé vanaf de f’, aanvullend tot het octaaf c”. De opmaat is daar de spiegeling van die van het begin: de kwart c’-f’.  Om naar het volgende couplet te komen, moet de weg via een dalende kwart weer worden teruggevonden naar de kwint g’.

De componist tekent nog aan dat het lied niet te snel moet worden gezongen: 80-84 voor de kwart, 56 voor de gepunteerde kwart, om zo de gestadige stijging van het licht goed mee te maken. De in de begeleidingsbundel bij het Liedboek opgenomen zetting van de componist zelf geeft aan de toonladdernoten een verrassende, eigen kleur.

Auteur: Cees-Willem van Vliet


Media

Uitvoerenden: Multiple Voices o.l.v. Lucy Oude Elferink; Hans Stege, orgel