Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

98c - Bergen kunnen het


Tot de einden der aarde


Tekst

Ontstaan

Dit lied is een goed voorbeeld van het creatief benutten van aangereikt materiaal door de liedboekredactie. Deze vroeg aanvankelijk aan Karel Eykman om een nieuwe tekst bij de melodie van Rolf Schweizer bij Singet dem Herrn ein neues Lied (Evangelisches Gesangbuch 287). Bij zijn tekstvoorstel stuurde Karel Eykman ongevraagd ook een alternatief bij Psalm 98,4-8.

De redactie was niet tevreden over zijn tekstvoorstel bij de melodie van Rolf Schweizer, maar wel geïnteresseerd in het alternatief. Ze wilde er nog een refrein bij en een nieuwe melodie. Christiaan Winter, met wie Eykman al eerder contact had gezocht, had aangegeven dat hij daarvoor in was.

Aanvankelijk stelde de dichter een vierregelig refrein voor (‘dan kan het flink meegezongen worden’) en zond daar ook een eerste tekst voor in:

Zing voor de Heer een nieuw lied.
Hij is tot wonderen in staat,
Hij die ons niet in de steek liet.
Zorg dat je zijn loflied horen laat.

Hier en daar wringt de woordvolgorde door de rijmdwang. De redactie wilde graag een tweeregelig slot, een soort oneliner, sprankelender. Iets in de geest van ‘Mensen, zeeën, bergen: dans!’ Dan paste het ook beter bij de korte strofen. Karel Eykman kwam met een nieuw voorstel  waardoor het lied veel krachtiger geworden is. De laatste twee regels worden niet als refrein afgedrukt, maar vormen nu een eenheid met de eerste drie regels. Mooi is de wijziging van ‘zij’ in ‘wij’ in de derde strofe.

De tekst verscheen ook in de bundel Een knipoog van u zou al helpen – bij iedere psalm een gedicht (Zoetermeer/Amersfoort 2013, blz. 117), overigens zonder regel 4-5 in strofe 1 en 2.

Vorm en inhoud

Het gaat in dit lied om een bewerking van Psalm 98,4-8. Deze verzen vormen een reactie (‘echo’) op de verzen 1-3 waarin het gaat om Gods liefde en trouw aan Israël, die blijken uit wonderen en overwinningen. Heel de schepping wordt aangemoedigd de Heer toe te juichen (verzen 4-8), die zal komen als rechtvaardige rechter van de aarde (vers 9).

In de eerste drie regels van de strofen wordt achtereenvolgens bergen, zeeën en mensen voorgehouden hoe ze God kunnen toejuichen of eren. De strofen werken naar een climax toe. Van de natuurelementen wordt gezegd dat zij de echo van Gods naam zijn in wat ze doen (strofen 1 en 2). Het zit in hun natuur. Nu de mensen nog…, dan juicht de hele schepping. ‘Tot de einden der aarde’ geeft Eykman deze tekst dan ook als ondertitel mee. 

De openingszin van de strofen is bijna gelijk. Dat geeft een duidelijke structuur aan het lied: in de eerste strofe komt het vasteland aan bod, in de tweede de wateren en in de derde de mensen. Met duidelijke stappen wordt naar de climax toegewerkt.  In de regels 3, 4 en 5 gebeurt hetzelfde: alleen de werkwoorden van de derde regel variëren, waarbij steeds in het tweede werkwoord de ‘ing’-klank in de eerste lettergreep terugkeert: ‘zingen’ – ‘swingen’ – ‘springen’.

Ook de tweede regel van de drie strofen versterken de eenheid van het lied: daarin komen steeds woorden voor met  een ‘ui’-klank, bijvoorbeeld 1,2: ruisen, duizend. In de eerste en tweede strofe zelfs twee woorden met die klank.

Verder treffen we binnenrijm (bijvoorbeeld in strofe 1: ‘ruisen van duizend’ en in alle derde regels ‘ter ere van de Heer’) en alliteraties aan (bijvoorbeeld 1.2: ‘bomen in bossen’). In 2.2 zien we een combinatie van alliteratie en binnenrijm (‘bruisend geluid van golven in de branding’).

Auteur: Cees Breunese

Zie ook de inleiding bij de bespreking van Liedboek 23d: Karel Eykman en de psalmen.


Melodie

Christiaan Winter schreef bij de tekst van Karel Eykman een aanstekelijke melodie met een heel eigen karakter. Ze kwam in nauw overleg met de dichter tot stand,naar zeggen van de componist ‘in Grand Café 1e klasse op station Amsterdam Centraal’. Daar ging het dan over het nogal eens wisselende aantal lettergrepen: ‘Edwin Rutten frommelde die er bij Klokhuis altijd wel weer tussen, maar dat kun je een zingende gemeente niet aandoen natuurlijk’, en over de herhaling van de laatste tekstregel van elke strofe ‘met de wat voorspelbare melodische en dynamische uitkomst’.

De melodie is een aantrekkelijk amalgaam van een aantal markante elementen. Allereerst is er de verrassende ritmische vormgeving die op een bijzondere manier een intensivering en weer ontspanning laat zien. Twee halve noten openen de korte eerste zin, gevolgd door een korte dactylische figuur. Deze wordt, als een barokke, vreugde uitdrukkende ‘figura corta’, in de tweede regel voortgezet. De triolen waarmee de derde regel aanvangt, werden geïnspireerd door de bijbehorende tekst van de tweede en derde strofe: ‘juichen en swingen’ / ‘dansen en springen’. De laatste regel, die in overleg tussen de dichter en componist tot stand is gekomen (en dus piano wordt herhaald) is eigenlijk een variant van de eerste regel, al zijn de halve noten hier onderverdeeld in kwartnoten. De slotregel brengt het geheel ook weer tot rust, als een beklemtoning van de steeds wat geheimzinnig tekst die daar klinkt: zij/wij zijn ‘de echo van Gods naam’.

Ook melodisch gezien verwijst het einde naar het begin middels de secundegewijs dalende terts c”-b’-a’. Die wordt aan het begin gevolgd door een wellicht wat onvoorspelbare dalende kwint a’-d’ en aan het eind ingeleid door een expressieve, stijgende, kleine sexts e’-c’’. De tweede regel van de melodie is een stijgende ladder van d’ naar e”, maar de ritmische zwaartepunten structureren deze in twee achtereenvolgende drieklanken: d-klein (d’-f’-a’) en a-klein (a’-c”-e”). De octaafval van e” naar e’ geeft meteen een energieke opmaat voor de derde regel. Zo uitbundig als hier de ritmiek is, zo compact is de melodievoering in stapsgewijze secundes. Het motief c”-d”-b’ waarmee de regel eindigt, vraagt als het ware logischerwijze om het antwoord c”-b’-a’ waarmee de melodie besluit en begon.

Uitvoering

Het is bij deze melodie absoluut aan te raden de begeleiding van Christiaan Winter zelf te gebruiken, met de karakteristieke schuivende akkoorden. Die is buitengewoon behulpzaam om de eventuele melodische en ritmische moeilijkheden eigen te maken, met hopelijk een kleurrijke en beweeglijke uitvoering tot gevolg.

Auteur: Cees-Willem van Vliet


Media

Uitvoerenden: Christiaan Winter, zang; Wim Ruessink, piano; Jurriaan Berger, percussie (opname: Studio Cor Brandenburg)