Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

993 - Samen op de aarde


Een eerste kennismaking

Over het met moeite gesloten verbond tussen Jakob en Sichem lezen we in Genesis 34. Willem Barnard schreef daarbij deze liedtekst, maar die namen worden daarin niet genoemd en het lied bestrijkt een bredere thematiek, aangegeven in de titel van het lied: ‘Van kerk en wereld’. Als het om die verhouding gaat, moeten tegenstellingen met elkaar verzoend worden. Alleen zo kan wat God geschapen heeft in stand worden gehouden (strofen 1 en 2). De tegenstellingen worden benoemd: het westen en het oosten, voor- en nageslacht, Israël en Egypte, stem en tegenstem. De tegenstellingen worden ook verzoend, zoals strofe 6 zegt: ‘want Hij zal verzoenen / wat vijandig is, / nieuwe namen noemen / voor een oud gemis.’
De eenvoudige melodie van Kenneth George Finlay (1882-1974) is ook bekend van het adventslied ‘Licht in onze ogen’ (Liedboek 463).


Van kerk en wereld

Tune: GLENFINLAS

Tekst

Ontstaan en verspreiding

De tekst van het lied werd voor het eerst gepubliceerd in De tale Kanaäns (1963, blz. 104), de verzameling liederen van Willem Barnard, daarin echter zonder melodie. In de uitgave Aan de hand van Moses, deel 2 (Van der Leeuwstichting 1974, blz. 194) kreeg de tekst een eigen dubbelmelodie van Wim Kloppenburg. Met de melodie van Kenneth George Finlay wordt het lied voor het eerst gepubliceerd in het muziektijdschrift Zoet hout goed koper (januari 1982). Deze combinatie van tekst en melodie kreeg daarna een vervolg in Zingend Geloven 2 (1983, nr. 94), Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 837), Tussentijds (2005, nr. 210) en het Liedboek (2013). In Zingt Jubilate (editie 2006, nr. 524) is bij de tekst een dubbelmelodie te vinden van Paul Schollaert. In wind en vuur (2023) staat het lied zowel met de melodie van Finlay (nr. 173a) als die van Schollaert (nr. 173b).

Inhoud

Dit blijde, kernachtige lied is geïnspireerd door de verzoening van de broers Jakob en Esau (Genesis 32-33), refereert aan verzoeningspogingen tussen inwoners van Sichem en Jakob (die overigens mislukken – in Genesis 34) en loopt vooruit op de verzoening tussen Jozef en zijn broers (Genesis 45).
‘Het slot van het boek Genesis behelst de novelle van Jozefs val en verhoging, zijn barmhartig regime en de beschaming van zijn broeders. Egypte en Israël, de wereld rondom en de stammen van God, worden gelijkelijk behouden en daarin verzoend. Genesis eindigt zoals de Bijbel eindigt, met een algemene vrede’ (W. Barnard, Binnen de tijd: Het zinsverband der liturgie, Haarlem/Hilversum, z.j. [1965], 21).

De noodzaak van verzoening

Barnard praktiseerde een doorgaande lezing uit Genesis vanaf paasmorgen (Genesis 1). Op de zondagen in de nazomer worden dan de verhalen uit Genesis 32-35 gelezen. Daarin de spannende, om niet te zeggen aangrijpende ontmoeting of confrontatie van Jakob met zijn oudere broer Esau. Of moeten we zeggen, de ontmoeting van Jakob met de worstelende gestalte in de nacht? Maar ook de schanddaad van Sichem met Dina, de dochter van Jakob en diens mislukte poging om de verstoorde verhoudingen niet uit de hand te laten lopen en te zoeken naar verzoening (Genesis 34) klinken in deze verhalen door. Kanaän, Egypte, Babel, Israël, al de tegenstellingen waarin een mens zich kan bevinden, worden in dit lied verwoord. Op de zeventiende zondag na Pinksteren is dan Genesis 34 aan de orde. Daarbij komt het klassieke epistel van deze zondag, Efeziërs 4,1-6. Daarin wordt de gemeente vermaand: ‘Span u in om door de samenbindende kracht van de vrede de eenheid te bewaren die de Geest u geeft’ (4,3). Blijkbaar is de saamhorigheid ook hier ver te zoeken en is verzoening noodzakelijk. Deze saamhorigheid resoneert in dit lied al vanaf de eerste regel.
Barnard ziet deze zondag ‘reeds geheel in de schaduw van Jom Kipoer, Grote Verzoendag’ staan. ‘Ruim een week na het Joodse Nieuwjaar, na dagen van bezinning en boete, wordt in de synagoge deze ernstige feestdag gevierd, Jom Kipoer, de dag van verzoening. (…) Moge God genadig zijn en ons opnieuw een begin geven, dát is het thema. Hetzelfde thema is te horen op de achtergrond van het epistel [Efeziërs 4,1-6] met zijn hartstochtelijk beroep op eenheid vanwege het heil, de heling, de verzoening in Jezus’ offerdoop. Saamhorigheid van mensen onderling op grond van de eenheid die in God is, dat is goed-mozaïsch gedacht!’ (Binnen de tijd, 222).

Samen mét de aarde

Het ‘ons’ van ‘God zal ons bewaren’ in de eerste strofe mag niet beperkt worden tot een antropocentrisme. Het duidt op heel de schepping, alle schepselen, ‘want Hij houdt in stand // wat Hij heeft geschapen’ (strofe 1, regel 4 en strofe 2, regel 1), moeder aarde incluis. ‘En meer en meer verlangend naar een manier van leven, samenleving, die welbewust anders zou zijn. Samenleving, ja! Maar dan dat ‘samen’ breed gezien. Samen op de aarde niet alleen, maar ook samen mét de aarde’ (Willem Barnard, Een zon diep in de nacht, Vught 2009, 380, 20 september 1975).

Tegenpolen

Het lied bestaat vanaf strofe 3 uit een opsomming van allerlei tegenpolen, aartsrivalen, vijanden en opponenten, die elkaar vinden in de lofprijzing van de Ene, die hen allen bewaart, die de zon over allen laat opgaan en allen met elkaar verzoent of laat verzoenen – ‘nieuwe namen noemen / voor een oud gemis’ (strofe 6, regel 3-4).
‘Hoogtepunt en diepte – / alles zegent Hem’ (strofe 5). Voor deze opsomming van tegenstanders die gezamenlijk God zegenen, put Barnard uit de psalmen en uit andere liederen en poëtische teksten uit zowel Oude als Nieuwe Testament.
Het laatste gezamenlijke lied waarnaar Barnard verwijst, in strofe 7, is het lied van de ‘schare die niemand tellen kan’, mensen die ‘komen uit de grote verdrukking’ (Openbaring 7,9-14). Hun loflied, tot de Ene op de troon en tot het Lam, eindigt met een volmondig: Amen! Zo moge het zijn!
De laatste regel van het lied ‘ja en amen, / ja uit ja en nee’ laat zich lezen als allusie op het slot van Isaac da Costa’s lied ‘Wegen Gods, hoe duister zijt gij’ (Liedboek voor de kerken, gezang 292): ‘zal het licht zijn, eeuwig licht zijn, / licht uit licht en duisternis’.

Troosten

‘Om zijn naam te troosten’ (strofe 3, regel 3) lijkt ingegeven als rijmdwang vanwege ‘het oosten’, maar is een zinvolle gedachte. Troost kan niet altijd van één kant komen. Luther weet ervan. Hij noemt het Onze Vader, net als de Naam (!) en het Woord van God ‘martelaren’. Wat die al te verduren hebben gekregen! ‘Want iedereen kwelt het en misbruikt het [Onze Vader], weinigen zijn er die het troosten’ (in Hoe men bidden moet. Brief voor Meester Peter Barbier, 1535). Troost veronderstelt verdriet, in dit lied het verdriet van God.

‘Van kerk en wereld’

‘Van kerk en wereld’, zo luidt de titel van het lied. Wat bedoelde Barnard daarmee? In 1957 noteerde hij in zijn dagboek: ‘‘Het gaat niet om de kerk, maar om de verkondiging van het evangelie’, zegt een stem door de radio. Zo’n uitspraak maakt mij kwaad. Is dat de tegenstelling? Kerk en wereld is nog iets anders. Maar mag men zelfs dan zeggen: het gaat niet om de kerk maar om de wereld? Zo kan alleen spreken wie het mysterie van de kerk nooit heeft leren liefhebben of zo tegen de kleren aankijkt dat hij het mystieke lichaam niet meer ziet. Ik erger mij altijd aan dat bevuilen van het eigen nest, dat geringschattend spreken over de kerk door protestanten die met kerkzijn helemaal geen raad weten en dit naar buiten afschuiven’ (Willem Barnard, Een zon diep in de nacht, Vught 2009, 66).
‘Kerk en wereld’ heette na de oorlog – in de jaren van toenemende spanning tussen het ‘westen en het oosten’ (strofe 3), van Europa dan – het vormingscentrum van de Nederlandse Hervormde Kerk (in Driebergen). Dat legde zich toe op noodzakelijke bezinning en actie op het grensvlak van geloof en samenleving. Dit lied ademt, vanuit het geheel der Schriften, de samenhang en eenheid daarvan.

Liturgische bruikbaarheid

Het lied kan ruimer worden toegepast dan alleen wanneer de genoemde hoofdstukken uit Genesis aan de orde zijn. Op de zondagen in de nazomer en het najaar kan het meer in het algemeen gebruikt worden. De relatie tussen de liedtekst en Efeziërs 4,1-6 reikt vele mogelijkheden aan. In het Liedboek heeft het lied een plaats gekregen in de rubriek ‘Gerechtigheid’, in het register (blz. 993) wordt het lied ook vermeld bij ‘Kerk’.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Heleen Weimar, Klaas Touwen en Nico Vlaming aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel II, 666-669).


Melodie

Of Barnard de melodie GLENFINLAS van de Britse componist Kenneth George Finlay al van meet af bij deze tekst hoorde, is de vraag. In De tale Kanaäns (1963), waarin de tekst voor het eerst gepubliceerd is, vermeldt hij geen melodie. In zijn Verzamelde liederen (1986, blz. 402) noemt hij deze melodie, maar pas in januari 1982 is in het muziektijdschrift Zoet hout goed koper het lied met deze melodie opgenomen.

De melodie van Kenneth George Finlay is gebaseerd op een pentatonische ladder (de fis’ en de c’ ontbreken). In de eerste en derde regel komen de tonen van de pentatonische reeks voor: g’-a’-b’-d”-e”. De eenvoudige melodie, met een volksliedkarakter, bestaat uit twee delen: het eerste deel eindigt op de dominant (d”), het tweede deel gaat van die d” terug naar de grondtoon g’. De melodie komt in diverse Engelse hymnals voor.
Als Barnard in de toelichting bij dit lied in Verzamelde liederen vermeldt: ‘te zingen als canon op de melodie glenfinlas’, dan moet daarbij wel aangetekend worden dat de melodie niet als canon is bedoeld. Een pentatonische melodie kan in principe in canon worden gezongen, aangezien in een pentatonische ladder de halve toonsafstanden ontbreken, waardoor er geen scherpe dissonanten ontstaan. Maar de stemvoering speelt ook een rol en bij een canon kunnen ongewilde kwintparallellen tussen de twee stemmen ontstaan. Deze melodie in canon zingen vraagt om een zorgvuldige analyse, zodat die kwintparallellen worden voorkomen. Ook zal men een passende begeleiding moeten construeren. De eigen zettingen van de componist in de begeleidingsuitgave bij het Liedboek – een sobere driestemmige bij Liedboek 463 en een vierstemmige bij Liedboek 993 – zijn ongeschikt voor een canonbegeleiding! Als de melodie in canon wordt gezongen, begint de tweede stem na één maat.

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Vocaal Ensemble Duodektet o.l.v. Christiaan Winter; Wim Dijkstra, orgel; Arthur Heuwekemeijer, saxofoon