Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

998 - Jij hebt je vrienden toen bijeengeroepen


Jesus tu reuniste os teus amigos


Tekst

Ontstaansgeschiedenis

Het Portugeestalige lied ‘Jesu tu reunistos nos amigos’ – met als ondertitel ‘Lava-pès’ (Voetwassing) – schreef de Braziliaanse anglicaanse priester Jaci C. Maraschin waarschijnlijk in 1982. Het verscheen in de dat jaar door hem en Simet Montairo uitgegeven bundel A Canção do Senhor na Terra Brasileira. Spoedig daarna vond het een weg naar andere liedbundels, zoals die van de Lutherse kerken in Brazilië (Livre de Canto da IECLB, 1984) en Hinário para o Culto Cristão (1991) van de Baptistengemeenten in dat land.

Wellicht is het lied in Nederland terechtgekomen via de Assemblée van de Wereldraad van Kerken in Canberra (Australië, 1991), waar ook het lied ‘What does our God require of us’ (‘Wat vraagt de Heer nog meer van ons’, Liedboek 992) vandaan kwam. Mascharin was voor die assemblée lid van de liturgie- en muziekcommissie.

In het Nederlands verscheen het lied voor het eerst in het katern Delen in vieren – liturgisch katern bij Toekomst Delen Wereldwijd, een uitgave van diverse protestantse organisaties voor Zending, Werelddiaconaat en Ontwikkelingssamenwerking. (Daarin wordt overigens als jaar van ontstaan van het lied 1972 genoemd.) De naam van de vertaler van deze eerste Nederlandse versie staat in de uitgave echter niet vermeld. In 1998 verschijnt het lied opnieuw, nu in de bundel Hoop voor alle volken. Zingen met partnerkerken, in een vertaling van Sytze de Vries (nr. 83, ‘Gij hebt uw vrienden eens bijeengeroepen’).

Voor het Liedboek vroeg de redactie aan Andries Govaart om een nieuwe vertaling te maken, die in tegenstelling tot de voorgaande twee wat meer in de spreektaalachtige (ballade-)stijl van het origineel geschreven is.

Inhoud

Het lied is te beschouwen als een meditatie in vier strofen over de voetwassing en de betekenis daarvan tot op vandaag. In de eerste twee regels van de eerste strofe beschrijft de dichter hoe Jezus op de laatste avond van zijn leven zijn vrienden bijeen had geroepen voor het paasmaal en hun de voeten had gewassen (Johannes 13,1-15) om dan meteen de blik te wenden naar het vervolg: ‘e enviaste-os, logo após, entre os perigos / de um mundo desumano e incoerente’ (en zond ze, kort daarop, onder de gevaren van een onmenselijke en onsamenhangende wereld).

In de tweede strofe wordt de opdracht van Jezus naar ons toe vertaald: ‘Als ik, jullie Heer en jullie meester, je voeten gewassen heb, moet je ook elkaars voeten wassen’ (Johannes 13,14). De dichter spreekt van het herhalen van Jezus’ voorbeeld ‘in ons’ (‘… que este teu exemplo / se repetisse em nós …’). Dat gebeurt als wij onszelf, letterlijk vertaald, niet in zijn heilige tempel (‘em teu santo templo’) verschuilen, maar weer andere mensen de voeten wassen. De dichter actualiseert dus in het spoor van Jezus het gebeuren van de voetwassing en raakt daarmee de kern van het liturgisch gedenken: wat eens aan de leerlingen is gebeurd, moge ook aan ons gebeuren, opdat ook wij weer anderen ‘de voeten wassen’.

De derde strofe is een gebed om dat werkelijkheid te laten worden. Letterlijk vertaald: ‘Kom in het stof van de wegen van het leven onze voeten wassen, die zo vermoeid zijn, en geef ons de handen om de wonden te verzachten van wie nog ver van u verwijderd staan’. Het gaat dan niet meer alleen om het wassen van voeten, maar bij uitbreiding ook om het verzorgen van opgelopen wonden van hen die verloren zijn gelopen.

In de vierde strofe ziet de dichter voorbij het beeld van al die schoongewassen voeten de ‘voeten van de vreugdebode’ uit het boek Jesaja (52,7) en bidt: ‘Mogen onze voeten gewassen worden in de heldere wateren van uw fonteinen’ (‘nas águas transparentes de tuas fontes’), mogen ze verwijzen naar de genezing van de zonde en mogen ze schitterend stralen over de bergen (‘e resplandeçam belos sobre os montes’). De verwijzing naar het visioen van Jesaja plaatst zo het gebeuren van de voetwassing (toen en nu) in een messiaans perspectief: het thuiskomen van de volken rond de Sionsberg.

Tegenover dit profetische visioen van eenheid zal de wereld ‘zonder samenhang en vol gevaar’ voor de dichter bijzonder concreet in beeld zijn geweest: de favelas in zijn woonplaats Sao Paolo vormen tenslotte een van de meest schrijnende decors waarin mensen onder het stof van de wereld verloren lijken te zijn geraakt. De diaconale oproep om die wonden te genezen kan volgens Maraschin echter slechts worden gedaan nadat eerst is stil gestaan bij onze eigen voeten en hoe die moeten worden gewassen in het heldere water ‘dat onze schuld uitwist’.

Vertaling

Die dubbele gerichtheid van de voetwassing – onze eigen voeten en die van anderen – lijkt in de vertaling van Govaart op het eerste gezicht wat buiten beeld geraakt. Door zijn enigszins scherpe afsluiting van de tweede strofe – ‘Je moet steeds anderen de voeten wassen’ – lijkt een tegenstelling te worden gecreëerd tussen het ‘opsluiten in onze kerken’ en de diaconale opdracht die uit het voetwassingsverhaal spreekt. Wellicht is de laatste strofe van Govaarts tekst echter te lezen als een correctie daarop: ‘Als boden van jouw vrede, hier begonnen, / zo worden wij de wereld in gezonden.’ Dat ‘hier begonnen’ sluit naar mijn gevoel nauw aan bij hoe Maraschin de opdracht van de voetwassing verbindt met het wassen van onze eigen voeten enerzijds en het thuisbrengen van wie verloren zijn gelopen anderzijds. Zo brengt Maraschin immers in beeld hoe de beweging vanuit de liturgie van de voetwassing – als klaterende bron – naar buiten is, om dan vervolgens weer binnen te brengen (in de ‘heilige tempel’) wie aan de wereld gewond en langs de wegen verloren zijn geraakt.


Melodie

De melodie die Maraschin zelf voor deze tekst componeerde, is duidelijk geworteld in zowel de klassieke kerkmuziek als de Braziliaanse volksmuziek. Dat was misschien nog wat duidelijker te zien geweest als niet het waarschijnlijk originele, gepunteerde en aan de ‘samba’ ontleende ritme van de slotnoten van de regels was ‘afgevlakt’. Afgaand op in Brazilië rondgaande edities en opnames zou het ritme ook als volgt kunnen worden genoteerd (met een iets naar voren gehaalde slotnoot):

De Engelse vertaling van Brian A. Wren in Santo, Santo, Santo: cantos para el pueblo de Dios – Holy, Holy, Holy: songs for the people of God, een bundel met Engelse vertalingen van Spaans- en Portugeestalige kerkliederen uit 2019, geeft ook aanleiding om deze uitvoeringswijze aan te houden, omdat hij dat ritme weer uit elkaar trok en de vooruitgeschoven zestiende noot van een eigen lettergreep voorzag, een ingreep die overigens ook niet meteen recht doet aan het originele ‘samba-gevoel’:
Het kan natuurlijk zijn dat de melodie ‘uit gewoonte’ met alleen achtste noten is genoteerd – het komt zo bijvoorbeeld ook voor in Livre de Canto da IECLB – en/of dat het uitvoeren met een vooruitgenomen zestiende een conventie is, vergelijkbaar met bijvoorbeeld de uitvoering van de inégalité in de Franse barok, of de swing in popmuziek, die eveneens met alleen noten van gelijke waarden wordt genoteerd. Hoe dan ook is het voor een uitvoering die de sfeer van de Braziliaanse herkomst beleefbaar wil maken, het overwegen waard om bovenstaande notatie- en uitvoeringswijze aan te houden. Overigens lijkt het daarbij niet de bedoeling om het tempo al te hoog te nemen. Een al te trage uitvoering wordt echter gauw slepend en maakt het eerder tot een Amerikaanse pop-ballad.

Wat de melodie op zichzelf betreft, meer dan om bijvoorbeeld melodische cellen lijkt het daarin te gaan om uitgeschreven akkoordbrekingen, steeds eerst dalend en dan weer stijgend: in de eerste regel d-klein, in de tweede regel C7 (met doorgangsnoot b), de derde regel D7, de vierde regel – met een dubbele buiging – A7. Het slot van elke regel is steeds als een harmonische voorhouding met oplossing te zien: de eerste in g-klein (a’-g’), de tweede in F-groot (op de terts bes’-a’), de derde wederom in g-klein (c”-bes’, ook op de terts), de laatste ten slotte in d-klein (e’-d’). De melodie wordt in de hoogte (en daarmee in spanning) opgebouwd naar het einde van de derde regel om in de vierde regel ‘thuis te komen’ op de grondtoon d’. De toonsoort is dan ook d-klein.


Liturgische bruikbaarheid

Het lied is opgenomen in de rubriek ‘Gerechtigheid’, ongetwijfeld vanwege het diaconale aspect van dit lied: de zoektocht naar mensen die verloren zijn gelopen en het helen van hun wonden. Uiteraard laat het lied zich ook goed zingen op Witte Donderdag als het verhaal, en mogelijk ook het ritueel, van de voetwassing de inzet van het paastriduüm vormt. Het is daarom in de registers ook als suggestie bij die dag opgenomen. Daarin worden ook als toepassingsmogelijkheden ‘Afsluiting’ en ‘Pelgrimage’ genoemd.

Auteur: Cees-Willem van Vliet


Media

Uitvoerenden: Johan Klein Nibbelink en Wim Ruessink

Video: Liedboek 998 uitgevoerd door Johan Klein Nibbelink en Wim Ruessink