Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

9a - Uit het diepst van mijn hart wil ik zingen


Een eerste kennismaking

Een eerste kennismaking

De eerste woorden van deze psalmbewerking, ‘Uit het diepst van mijn hart’, zouden met enige variatie zomaar van een lied uit het genre van de popmuziek afkomstig kunnen zijn. Dat is geen toeval. Een van de doelen van de makers van het project Psalmen voor Nu waar Psalm 9a uit afkomstig is, is het naar woord en toon vernieuwen en bij de tijd brengen van de Nederlandse psalmzangcultuur. Wie even verder leest, ontdekt al snel dat klassieke Bijbelse bewoordingen toch niet helemaal vermeden kunnen worden: vijand, troon, verdrukte, vergoten bloed, enzovoort. In het geheel zijn ze echter goed verstaanbaar. Zo kan deze variant van Psalm 9 niet alleen een hernieuwde kennismaking met deze psalm zijn, maar ook heel goed een introductie voor wie hem nog niet kende.


God doet recht

Psalmen voor Nu

Tekst

Ontstaan

De psalmvariant maakt onderdeel uit van het project Psalmen voor Nu dat in 2002 van start ging. Zie voor meer informatie over het project het overzichtsartikel ‘Psalmen voor Nu’.
Deze berijming behoort tot een eerste serie van zestien Nederlandstalige psalmbewerkingen die in 2005 bij het Boekencentrum. Deze serie ging vergezeld van een boekje onder de titel Totdat het veilig is, woorden ontleend aan de berijming van Psalm 57.

Vorm en inhoud

Psalm 9a telt vier strofen van zeven regels met het lettergrepenschema 10-9-7-7-7-7-9. In elk couplet rijmen de regels 3 en 4 op elkaar, alsmede de regels 5, 6 en 7. Couplet 3 is hierop een uitzondering. Daarin wijkt de zevende regel af: hij rijmt op de regels 3 en 4. Op de coupletten 2 en 4 volgt een refrein van tweemaal drie regels (met als schema 12-7-12-12-9-12). In het refrein rijmen de regels 2 en 3, en de regels 5 en 6 op elkaar.

De meeste oudtestamentici zijn het erover eens dat de Psalmen 9 en 10 bij elkaar horen. Ook Jan P. Fokkelman, op basis van wiens visie Van den Berg de bewerking heeft gestructureerd, is deze opvatting toegedaan (Fokkelman 2000, blz. 71-84). Pogingen om één bewerking te maken voor beide psalmen mislukten echter. Van den Berg: ‘Psalm 10 is in een heel ander taalregister geschreven, veel compacter’ (Van den Berg 2005, blz. 41).

Volgens Fokkelman is Psalm 9, net als Psalm 10 trouwens, chiastisch (naar de Griekse letter X) opgebouwd (versnummering volgens de NBV):

Van den Berg heeft de kern van de klassieke stijlvorm van het chiasme ‘vertaald’ in een refrein. Het refrein klinkt bij uitvoering van de gehele psalm twee keer: na strofe 2 en na strofe 4.

De psalm is vertellend van karakter. Hij heeft deels de vorm van een gesprek, van een gebed. De dichter spreekt tot God: ‘Heer, van alles wat u hebt gedaan …’ (strofe 1). Deels gaat het óver God, in de derde persoon, en krijgt de psalm een meer verkondigend gehalte: ‘En de Heer zet op zijn troon …’ (strofe 2). In de kern van het chiasme overweegt de derde persoon, al kent ook dat een vers waarin God direct wordt aangesproken. Het vertellende karakter zet door in de strofen 3 en 4, maar daarin komt tevens een aantal dringende vragen/beden op.

De psalm kent in samenhang met Psalm 10 een aantal motiefwoorden: zoeken en vergeten (dat steeds een tegenstelling vormt met zoeken), richten en vergaan. De persoon die zoekt of vergeet, wisselt. De ene keer is het God, dan weer de goddeloze of gelovige. Dat maakt van deze overigens strak gecomponeerde en gestructureerde psalm een levendig, verrassend geheel. Verschillende literaire vormen dragen aan deze levendigheid bij: dank, gebed, klacht, hymnische aanzetten (Van Uchelen 1971, blz. 64-65).

Refrein (NBV Psalm 9,10-13)

Van den Berg bestempelt de kern van het chiasme en daarmee het refrein als de inhoudelijke kern. Ik begin daarom deze bespreking met het refrein, al komt het bij het zingen van de psalm voor het eerst halverwege tot klinken. Het refrein zet stevig in met ‘Zie je wel’. Dat wordt nog eens onderstreept door de herhaling aan het begin van de tweede regel. Het zijn echter woorden die vergeefs in de Hebreeuwse tekst van de psalm gezocht worden. Ze zijn het gevolg van de interpretatie van de bewerker die daarmee zeggen wil: hier moet je echt opletten! Het object van de oplettendheid laat zich met de twee korte zinnen die er in het refrein op volgen samenvatten: ‘God is een vluchtplaats voor verdrukten’ en ‘Hij is het vertrouwen waard’. De eerste zin – ‘Gods is een vluchtplaats …’ – is in feite de vooronderstelling van de wens die in de oorspronkelijke tekst te vinden is: ‘Moge de Heer een burcht zijn voor de verdrukte’ (Psalm 9,10a). Het ‘Zie je wel’ werkt ook verder in de stijl van het vervolg van de berijming door. Het vertrouwelijke gesprek mét God – ‘Wie uw naam kent …’ (9,11a) – wordt in de bewerking een belijdenis óver God. In het refrein volgt op het al genoemde ‘Hij is het vertrouwen waard’ de zin ‘Hij is een God die wie hem zoeken nooit verlaat.’ Hoewel de gebruikte woorden eenvoudig zijn, is het door de ingebouwde bijzin een lastig te begrijpen mondvol.

De stijl met ‘Zie je wel’ wordt volgehouden in het tweede deel van het refrein. De eerste regel begint met het gebiedende ‘Zing een psalm’, de tweede met ‘Roep het rond’. Deze beide zijn direct in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst te traceren. In compacte bewoordingen volgt het refrein ook verder deze tekst. Hij eindigt met een zekere verwondering: ‘Hij luistert echt’ en vervolgt dan met ‘zelfs naar de kleinste stem die roept’. Dat is een fraaie, directe verwoording van het klassiek aandoende ‘de noodkreet van de nederigen vergeet hij niet’ (9,11b).

Als het refrein aan het einde van de psalm (dus voor de tweede keer) wordt ingezet wringt de tekst van het refrein met de hoofdtekst van de oorspronkelijke psalm. In de laatste drie regels staat daar drie keer een oproep aan God. In de bewerking is dat: ‘Sta toch op …’, ‘richt …’ en ‘laat ze zien …’. Dat loopt dan vrijwel naadloos over in het opwekkende ‘Zie je wel’, maar in het refrein richt de tekst zich niet tot God, maar tot de mens die de psalm hoort. Dat is een heel andere categorie! Het refrein doorkruist zo aan het slot de lijn van de psalm als geheel, waarin het vertellende en belijdende langzaam overloopt in het vragen aan God. Daar staat dan wel weer tegenover dat deze wisseling past in de totaalindruk die de Hebreeuwse tekst van de psalm maakt: levendig en verrassend (zie boven).

Strofe 1 (NBV Psalm 9,2-5)

In de oorspronkelijke versie van deze psalm bestaat een strofe uit 2 x 2 = 4 eenheden. Elke eenheid is in de Bijbel één vers, dat vervolgens weer bestaat uit twee qua inhoud vergelijkbare regels (het zogenaamde parallelismus membrorum dat veel psalmen kennen). In totaal telt een strofe zo acht regels. In de bewerking van deze psalm heeft iedere strofe zeven regels. Dat vergt veel van de dichter die overigens zelf voor dit format heeft gekozen. Hij komt steeds een regel tekort.

In strofe 1 lost Van den Berg dit op door de eerste beide verzen (9,2-3) uiterst kernachtig te formuleren. In feite slikt hij de herhaling in de oorspronkelijke tekst in door kortweg te dichten: ‘Uit het diepst van mijn hart wil ik zingen, Heer, van alles wat U hebt gedaan’. Daarmee komt hij snel toe aan de specifieke inhoud die verder volgt in 9,4-5. Hij hertaalt en herschikt de oorspronkelijke woorden: ‘ten val komen’ wordt ‘struikelde’, ‘terugdeinzen’ wordt ‘wit van schrik’, ‘onder uw blik vergaan’ wordt ‘smolt voor uw blik’.

Van den Berg voorziet de oorspronkelijke tekst over God als rechter die letterlijk en figuurlijk opkomt voor de rechten van de psalmist van een krachtig, bewegend beeld: ‘U bent opgestaan’ en ‘deed de rechterstoga aan’. Je ziet het met alle ceremonieel van ons rechtssysteem gebeuren. En dan? Vermoedelijk maakt het gedwongen rijm dat het in de daaropvolgende derde regel wat flauw afloopt: ‘en zo heeft U aan mij recht gedaan’.

Strofe 2 (Psalm 9,6-9)

Het eerste deel van de strofe, 9,6-7, wordt uitgewerkt in vier regels. Het kan ons niet ontgaan wat er is gebeurd met ‘volken’ en ‘slechten’: ze ‘vergaan’, ‘al hun steden zijn kapot.’

In het tweede deel wordt het qua bewerking van 9,8-9 spannend. Het beeld van de rechter keert terug. Maar lukt het de bewoordingen te laten terugkomen zoals dat in de oorspronkelijke tekst gebeurt (9,5b: ‘uw zetel’; 9,8a: ‘zetelt voor eeuwig’)? Niet op die wijze. Wel zet Van den Berg een beeld neer dat vanuit het voorgaande herkenning oproept, dat van de ‘troon’ en de ‘rechterstoel’ (vergelijk ‘zetel’). Anders dan in de eerste strofe is het evenwel een statisch beeld. Dat lijkt me een juiste keuze, waar het ‘eeuwig zetelen’ (9,8a) verstevigd wordt met ‘onwrikbaar vast’ (9,8b). Verrassend is de keuze van Van den Berg om ‘eeuwig’ met de uitdrukking ‘de toon zetten’ weer te geven. Of het helemaal hetzelfde is? Dat hoeft niet in dichterlijke vertaling.
Hierna volgt het refrein. Zie boven.

Strofe 3 (Psalm 9,14-17)

Analoog aan strofe 2 krijgen de eerste verzen (9,14-15)  in de berijming het volle pond. Het tweede deel (9,16-17) is met ‘hoe de goddeloze boet: in zijn strik zijn eigen voet’ daarin in feite verwerkt en opgenomen. De laatste regel van de strofe, ‘Zo bent U, U heeft mij recht gedaan’, sluit aan op het origineel (9,17a), maar laat veel weg. De in alle realiteit geschilderde ondergang van volken en goddelozen (9,16 en 17b) raakt vrijwel geheel buiten zicht. Alle aandacht gaat in de bewerking uit naar de dichter die God bidt om genade in zijn moeitevolle omstandigheden. Als hij die bevrijding mag ervaren, zal hij God bejubelen.

Van den Berg maakt hier nog een keuze. De verzen 16 en 17 van de originele psalm zijn algemeen, objectief gesteld. In zijn bewerking komen ze binnen het bereik van de persoonlijke ervaring van de psalmist. ‘De goddeloze’ is niet zo maar iemand in een bepaalde kwaliteit, hij is te identificeren als de ‘vijand’, als degene die zich tégen de dichter heeft opgesteld. Gelet op de wijze waarop verder in deze psalm ‘goddeloze’ en ‘vijand’ en in 9,14 de daarmee synonieme ‘haters’ figureren, lijkt me dat een te verdedigen interpretatie.

Strofe 4 (Psalm 9,18-21)

De opbouw is vergelijkbaar met die van strofe 2. De verzen 9,18-19 komen terug in de eerste vier regels, de verzen 9,20-21 in de drie overige. Beide delen zijn op een fraaie manier met elkaar verbonden. De ‘goddelozen’ en ‘alle volken’ (9,18) zijn in de bewerking weergegeven met ‘mensen’, ‘mensen die God zijn vergeten’. Met name bij ‘goddelozen’ neutraliseert dat, in ieder geval voor ons gehoor. De winst zit echter in het slot. Daar wordt God opgeroepen om de ‘slechten’ te laten merken dat ze ‘maar mensen’ zijn. Met andere woorden: uit zichzelf zijn ze aan de dood onderworpen, net als de mensen in het begin van de strofe die God zijn vergeten. Uit alles in deze strofe blijkt: God staat daar boven, Hij is de hoogste rechter, Hij kan de grote klein maken en de kleine groot. Daarmee gaat de berijming in deze rolverwisseling wel iets verder dan de oorspronkelijke tekst. Die stélt namelijk dat God de armen niet vergeet, dat voor zwakken nog niet alle hoop verloren is, maar bidt en hoopt – en niet meer dan dat – dat anderen ten onder zullen gaan.

In het refrein ging het om God die hoort ‘de kleinste stem die roept’. In deze strofe kent God ‘zijn kleine knecht’. Het gaat om ‘de nederigen’ (9,13), ‘de armen’, ‘de zwakken’ (9,19; zie ook ‘de armen’ in strofe 4 van de bewerking zelf). Met ‘de verdrukte’ (9,10; zie ook de eerste regel van het refrein) zal dezelfde bedoeld zijn. De dichter is een van hen.

De strofe eindigt met een krachtige oproep aan God om op te treden. ‘Sta op (…), richt de slechten (…)’. Verrassend is het ‘met venijn’ in dit slot. Waar komt dat vandaan? Hoogstwaarschijnlijk uit de woorden ‘Jaag ze angst aan, Heer’ (9,21a). Het ‘met venijn’ is een vrije weergave van het angstaanjagende (gedrag) waartoe God wordt opgeroepen. Het krijgt in deze bewoording ineens een sterk gevoelsmatige lading, een manier van vertolken die vaker bij Psalmen voor Nu voorkomt. Het ‘venijn’ jaagt angst aan. Daarmee krijgt het een bijzondere impact.
Hierna volgt het refrein. Zie boven.

Auteur: Klaas-Willem de Jong

Literatuur

Rien van den Berg (red.), Psalmen voor Nu. Totdat het veilig is. Zoetermeer 2005, met name blz. 40-43.
J.P. Fokkelman, Major Poems of the Hebrew Bible at the Interface of Prosody and Structural Analysis. Volume II: 85 Psalms and Job 4-14. Assen 2000, blz. 71-84.
N.A. van Uchelen, Psalmen deel I. Nijkerk 1971, blz. 64-65.


Media

Video: Uit het diepst van mijn hart wil ik zingen