Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

blz 1094 - Tenslotte kraait de haan. Het morgenlicht


Een eerste kennismaking

De titel ‘Leed’ doet denken aan verdriet, smart, rouw, droefheid. Is er misschien iemand gestorven? In ieder geval is de titel verbonden met ‘lijden’.


Leed


Tekst

Strofe 1

Het gedicht begint met de zin ‘Tenslotte kraait de haan.’ De tijdsbepaling ‘Tenslotte’ houdt in dat er iets aan het kraaien van de haan vooraf is gegaan, maar de lezer weet nog niet wat. De titel zet hem op het spoor van lijden, verdriet. Het kraaien van de haan wijst op het prille begin van een nieuwe dag. Een haan begint immers te kraaien zodra hij een sprankje licht ontdekt.

De eerste regel vervolgt met een bijzonder beeld: ‘Het morgenlicht springt als een hinde uit het struikgewas.’ Het wordt dag, de zon gaat op, licht verjaagt het duister. Zoals een hinde uit het struikgewas springt, zo verschijnt plotseling het morgenlicht. Opeens is hij er: een pasgeboren dag.

Er zijn nog een paar interessante elementen: wie de eerste strofe een paar keer hardop leest, valt allereerst het binnenrijm op: haan-kraait. De aa is de meest open klinker. Je hoort bijna het geluid van het kraaien. Fraai is het enjambement in de tweede regel. Je ziet als het ware de hinde uit het struikgewas springen. Wat een schitterend beeld! Ook hier een binnenrijm: licht-hinde-springt. De eerste strofe is prachtig van kleur en geluid: de haan kraait en een hinde springt. Er zit beweging in het begin van de dag. Met gespitste oren kijk je je ogen uit!

Strofe 2

De tweede strofe begint met ‘Ik’. Mogelijk is dat de dichter, maar vooralsnog houden we het op een voor ons onbekende ‘ik’-verteller. Deze laat ‘het dal van de nacht’ achter zich. Kennelijk is hij door dat dal gegaan. Een dal is een diepte tussen twee bergen. Het beeld kan een negatieve betekenis hebben, maar als de zon steekt, ben je blij met de koelte van een dal. Een dal is immers vaak in de schaduw gelegen.

Voor de ‘ik’ ligt ‘een vlakte’. Dit beeld wijst op uitgestrektheid, ruimte, vrijheid. Deze vlakte noemt de ‘ik’: ‘uw dag’. Wie is die ‘u’? Het ligt voor de hand aan de Schepper te denken, die de dag geschapen heeft en steeds weer opnieuw na een nacht een dag geeft. Overigens zit strofe 2 weer vol binnenrijm: vijf keer een korte a: dal-nacht-achter-vlakte-dag.

Strofe 3

In de derde strofe laat de ‘ik’ het dal van de nacht achter zich en koestert hij zich kennelijk in de zon. Weer een beeld: ‘de warmte nestelt zich’. Zoals een vogel een nest bouwt om in te wonen en te broeden, zo nestelt zich de warmte. Pas nu voelt de ‘ik’ hoe koud de duisternis was. In deze donkerheid werd verzet opgeroepen. De ‘ik’ voerde een zware strijd. Zweet brak uit alle poriën. De nacht was vol onlustgevoelens: koud, verzet, zweet. Onaangenaam. Kan dat trouwens: kou lijden en tegelijk drijven van het zweet? Jazeker. We moeten hier niet denken aan zweet door inspanning, maar door angst, schrik of wanhoop. Deze strofe licht een tipje op van de sluier achter ‘tenslotte’, waarmee dit vers begint. Een tipje want de ‘ik’ blijft vaag.

Strofe 4

‘Licht is overgave.’ Daarmee begint de vierde en laatste strofe. ‘Overgave’ kan verschillende betekenissen hebben: capitulatie (zoals een stad zich kan overgeven), onderwerping (aan een hogere macht, aan de ‘u’) en – positief – toewijding. Toewijding is het zich totaal overgeven aan een persoon of zaak en vervolgens de eigenschap van het toegewijd-zijn, het vol overgave zijn.

Licht wijst de ‘ik’ ‘uw weg’. Het is wegwijzer, gids. Waar naartoe? Naar de rivier. Niet ‘een’ rivier, maar ‘de’ rivier. Die wordt dus bekend verondersteld. Daarin kan de ‘ik’ zich ‘languit neerleggen’ tot hij gereinigd is. Languit neerleggen – dat klinkt dubbel, maar in dat ‘languit’ zit: in volle lengte uitgestrekt, zoals een dode erbij ligt. Ook spreekt hieruit ‘overgave’. Reiniging ten slotte veronderstelt vuil, waarvan je gereinigd moet worden. Het stromende water moet de ‘ik’ reinigen. Hij hoeft zich dus niet zelf te wassen. Het water reinigt.

Wat levert deze eerste lezing op? De ‘ik’-figuur betreedt een nieuwe dag na een onaangename nacht van verzet en kou, waarin het zweet hem uitbrak. Hij laat het dal van de nacht achter zich en voor hem ligt een nieuwe dag, een dag van ‘u’. Nu de warmte van het zonlicht hem bestraalt en verwarmt, beseft hij hoe koud de nacht was. Het licht betekent geen verzet meer, maar overgave, toewijding aan de ‘u’. Het licht wijst hem de weg van de ‘u’ naar de rivier waarin hij zich languit kan uitstrekken tot hij gereinigd is. Bijzonder is dat het gedicht gebouwd is op de tegenstellingen: nacht, duisternis, kou, dal en zweet tegenover dag, licht, warmte, vlakte, reiniging. En dan vooral op de tegenstelling verzet - overgave.

Mogelijke uitleg

De titel kan verwijzen naar verdriet, rouw, pijn, smart, droefheid. Dan geldt ‘Leed’ als een zelfstandig naamwoord, maar het kan ook een werkwoord zijn: de verleden tijd van ‘lijden’. ‘Leed’ betekent dan lijden dat achter de rug is. Deze uitleg van de titel zet de lezer op een ander spoor dan bij de eerste lezing.

Het is ook mogelijk om, zoals vaak gebruikelijk in gedichten, beide betekenissen naast elkaar te laten bestaan. Deze dubbelzinnige uitleg sluit goed aan bij het eerste woord: ‘Tenslotte’. Dit refereert dan aan lijden dat nu voorbij is, want de haan kraait. De nieuwe dag kondigt zich aan, een dag vol licht, overgave en reiniging. Het kraaien van de haan is een teken van een nieuw begin. In de Bijbel heeft Psalm 22 als ondertitel: ‘Op de wijs van: Een hinde in de ochtend.’ Fraai hoe de dichter hiermee speelt: morgenlicht springt als een hinde uit het struikgewas.

Wie is nu echter de ‘ik’ in dit vers? We kunnen denken aan iemand bij wie zich een diepe verandering voltrekt. In de volgende strofen wordt dat duidelijk. Voor zijn verandering bevond hij zich in het dal van de nacht. Dal en nacht versterken elkaar in het negatieve. Na zijn verandering bevindt hij zich in het licht en in de ruimte: daarin kun je leven en vrij ademen.

In strofe 3 geeft de ‘ik’ zich verder bloot. Zich koesterend in het warme zonlicht beseft hij hoe koud de duisternis was. Hij spreekt van verzet en zweet. Dus wat hij achter zich laat was niet bepaald prettig: negatieve gevoelens. We zien een verandering van duister naar licht, van kou naar warmte, van verzet naar overgave (volgende strofe), van zweet naar reiniging.

In strofe 4 komt hij in het volle licht te staan. Was er in de vorige strofe sprake van negatieve gevoelens, hier gaat het om overgave, toewijding. Hij laat zich gezeggen en de weg wijzen naar de rivier waarin hij zich ontspannen kan laten reinigen. Deze reiniging is kennelijk nodig om het vuil uit zijn donkere periode weg te spoelen. Het woord ‘bekering’ is misschien beladen, maar misstaat hier niet. In ieder geval zijn we getuige van een radicale ommezwaai in het leven van de ‘ik’, een religieuze verandering.

Het gedicht beschrijft dus een radicale geestelijke verandering van de ‘ik’. Dat is ook de structuur van Psalm 22. De ‘ik’ geeft zich over aan de ‘u’ en volgt vanaf nu ‘uw weg’. Die weg leidt naar de rivier, onder andere naar die van de volgende psalm (23), waar sprake is van ‘groen gras en fris water.’

Wie is de ‘ik’?

Bij de ‘ik’ kan de lezer nog aan iemand anders denken: hij bezit trekken van de figuur van Jezus.

Het Liedboek zelf gaat hem voor in deze interpretatie. De dichter Anton Ent schreef ‘Leed’ bij Psalm 22. Deze begint met de beroemde woorden: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten.’ Het gedicht is in het Liedboek niet bij deze psalm opgenomen, maar heeft een plaats gekregen in de rubriek ‘Drie dagen van Pasen’.

Het kraaien van de haan (eerste strofe, regel 1) wordt ook wel gezien als het teken van Pasen, van de opstanding van Jezus. Deze betekent een nieuw begin: de dood is overwonnen en het nieuwe leven neemt een aanvang. De duisternis is verdreven, het licht van Christus heeft overwonnen.

‘Tenslotte’ kan wijzen in de richting van zijn lijden en angsten in de tuin van Getsemane. Dat is nu gelukkig voorbij: de haan kraait.

Bij een blij feest als Pasen past zo’n magnifiek beeld van het morgenlicht dat als een hinde uit het struikgewas springt, zeker als de uitleg in de richting van de opstanding gaat. In het paasevangelie in Marcus 16,2 lezen we: ‘Op de eerste dag van de week gingen ze heel vroeg in de ochtend, vlak na zonsopgang, naar het graf.’

Bij ‘dal van de nacht’ in strofe 2 kunnen we opnieuw denken aan Jezus’ lijden in de tuin van Getsemane. Voor Hem ligt de eindeloosheid, de eeuwigheid: Gods dag.

Ook strofe 3 roept de Getsemane-scène uit het lijdensverhaal op. De evangelist Lucas beschrijft hoe Jezus overvallen werd door doodsangst, maar bleef bidden, en dat ‘zijn zweet in grote druppels als bloed op de grond viel’ (22,44). Het verzet waarover gesproken wordt zien we in zijn gebed: ‘Vader, als u het wilt, neem dan deze beker van mij weg’ (22,41).

In strofe 4 houdt de vergelijking met de figuur van Jezus op. Het is immers moeilijk vol te houden dat Jezus na zijn opstanding nog gereinigd moest worden. Hij was zelf een bron van levend water. Ieder die daaruit drinkt, ontvangt eeuwig leven.

Samengevat: we mogen bij de uitleg van ‘Leed’ denken aan de opstanding uit de dood van Jezus. Dat is zeker niet te ver gezocht, maar deze lezing wil niet zeggen dat alle details van het gedicht in dat teken staan.

Auteur: Gert Slings