Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

blz 1195 - Met elk blad dat valt


Herfst


Tekst

Het gedicht ‘Herfst’ van Jaap Zijlstra verscheen voor het eerst in zijn in 2002 uitgekomen bundel Olijftak. Geloofsgedichten (Kampen). Hij nam het ook op in zijn Verzamelde gedichten (Kampen 2010), een bundel die uitkwam in het jaar dat hij de Dr. C. Rijnsdorpprijs ontving.

‘Herfst’ is een kort gedicht bestaande uit twee terzinen, die door herhaling en rijm hecht met elkaar verbonden zijn. Herhaling zien we bijvoorbeeld in regel 1 en 4: ‘Met elk blad dat valt’. Het woord ‘valt’ keert bovendien terug aan het begin van zowel regel 2 als regel 6. Heel betekenisvol is de herhaling van ‘meer’: ‘meer licht’ in regel 2, ‘meer uitzicht’ in regel 3 en ‘meer hemel’ in regel 6. Op het niveau van de klanklaag zou je al deze voorbeelden van herhaling ook als rijk rijm kunnen benoemen. Daarnaast is er sprake van volrijm, ‘blad dat’ in regel 1 en 4 (naar de plaats in de regel binnenrijm) en ‘vrij – bij’ in regel 3 en 6 (naar de plaats in de regel eindrijm), en tot slot klinkerrijm: de vier korte ‘a’-klanken in beide strofen.

In vergelijking met het gedicht ‘Herfst’ van Rainer Maria Rilke op pagina 1194 zou je ‘Herfst’ van Jaap Zijlstra een atypisch herfstgedicht kunnen noemen: het gaat niet in de eerste plaats om vergankelijkheid, maar om uitzicht. Het werkwoord ‘vallen’ wordt weliswaar vier keer gebruikt – elke keer een of twee regeltjes lager – maar het vallen van de bladeren leidt in de ogen van de dichter tot ‘meer licht op de aarde’, en daaraan gekoppeld ‘meer uitzicht’ dat vrijkomt, in strofe 1, en ‘meer hemel’ die ons bijvalt, in strofe 2.

Doordat wij in steeds meer licht komen te staan, ‘staan wij scherper getekend’ (regel 5). Dit kan positief, maar ook negatief geduid woorden. Bij de positieve duiding moet ik denken aan de eerste strofe van een gedicht van Hanny Michaelis: ‘Het bladerloze licht / van een herfstdag zonder wind / maakt oude mensen / ontroerend mooi’ (Verzamelde gedichten, Amsterdam 1996). Een negatieve of minder positieve duiding houdt verband met het gebruik van het werkwoord ‘staan’: wij staan kwetsbaar in het volle licht. Er valt niets te verhullen. Tegelijk vormt ‘staan’ een tegenstelling met ‘vallen’ en zullen we het wellicht associëren met ‘opstaan’, opstanding, waarmee de positieve betekenis toch overheerst. Opvallend in dit verband is dat de regel 2-3 enerzijds en 5-6 anderzijds kruiselings ten opzichte van elkaar staan: regel 2 en 6 (valt meer licht…, valt meer hemel) horen bij elkaar, zo ook regel 3 en 5 (komt meer uitzicht…, staan wij scherper...). Een chiasme dus.

Hoe dan ook, troostrijk zijn de slotregels van beide strofen: er ‘komt meer uitzicht vrij’ en er ‘valt ons meer hemel bij’. Als we ‘hemel’ opvatten als beeld voor God (een voorbeeld van metonymia, de betrekking tussen het beeld en het verbeelde is in dit geval die tussen Gods ‘woning’ en God zelf), dan komt God ons, in de herfst van ons leven, steeds naderbij. Hoe scherp wij ook getekend zijn, fysiek door onze leeftijd, maar niet minder door ons gedrag, onze fouten en tekortkomingen, wij komen dichter bij God, wij zullen steeds helderder zien, niet langer door een spiegel, in raadselen (vergelijk 1 Korintiërs 13,12).

Auteur: René van Loenen