Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

blz 1237 - Als ik van u moet spreken, doe ik alle mooie woorden weg


Wit


Tekst

Het gedicht ‘Wit’ van J.C. van Schagen is een helder, toegankelijk gedicht in een vrije versvorm. De eerste vraag die zich bij het lezen opdringt: wie is de aangesproken persoon? Dat zou natuurlijk een geliefde van de ‘ik’ kunnen zijn. Maar binnen de context van Van Schagens poëzie – dit gedicht komt uit de bundel Ik ga maar en ben en is ook opgenomen in de gelijknamige bloemlezing (Amsterdam 1972) – moeten we eerder aan God denken of misschien liever nog aan het goddelijke. Zijn godsbeeld lijkt spinozistisch: het vermaarde gedicht ‘Narrenwijsheid’, uit de gelijknamige bundel van 1925 en eveneens opgenomen in Ik ga maar en ben, opent met de regel: ‘Niets is, dat niet goddelijk is’.

Uit veel van Van Schagens gedichten blijkt een sterke hang naar het tijdloze nu. Hoewel dit verlangen heel goed gekoppeld kan worden aan oosterse mystiek – hij schreef ook menig haiku – ligt de oorsprong van zijn mystieke poëzie in het katholicisme. Hij behoorde in de jaren twintig tot een groep schrijvers rond het katholieke literaire tijdschrift De gemeenschap. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat hij in het gedicht ‘Wit’ de goede woorden in hun armoede en naaktheid vergelijkt met Franciscus. Teruglezend zou je kunnen zeggen dat de vergelijking met Franciscus al in regel 1 begint, maar dan net een slag anders. Zoals Franciscus afstand deed van zijn materiële rijkdom, zo doet de dichter afstand van alle mooie woorden, woorden die ijdel blijken: hij doet ze weg. Het gedicht eindigt met: ‘eigenlijk wil ik liever met u zwijgen’, een regel waarin ook Meister Eckhart doorklinkt. Eigenlijk liever zwijgen? De eerder genoemde bloemlezing Ik ga maar en ben heeft als motto: ‘Mijn laatste oeuvre zal een blanco blad zijn.’ De keuze van het woord ‘oeuvre’ lijkt in dit verband betekenisvol.

Opvallend is dat er naast het beeld van Franciscus nauwelijks beeldspraak in het gedicht Wit voorkomt. Wel goed verklaarbaar: ook metaforen zouden gemakkelijk ‘tussen u en mij’ in kunnen komen te staan. Slechts voor één metafoor maakt de dichter een uitzondering: stenen.
Een kaler en armer beeld dan stenen voor woorden als hij over God of het goddelijke spreekt, is niet mogelijk. Dit laatste brengt me op de dichteres Vasalis, met wie Van Schagen halverwege de jaren zestig gecorrespondeerd heeft. Zij bewonderde zijn ‘zuivere’ poëzie. Zelf heeft Vasalis ook geworsteld met het gebruik van beelden in haar gedichten. In de lange periode van haar writer’s block nam ze zich op zeker moment voor, helemaal zonder metaforen te schrijven ‘zodat ieder woord betekent wat het betekent, zonder afleiding of omleiding.’ Vasalis karakteriseert de eenvoud van Van Schagens poëzie als zuiverheid (Maaike Meijer, M. Vasalis. Een biografie, Amsterdam 2011, blz. 682 en 768-769). Van Schagen zelf zou, getuige het gedicht ‘Wit’, wellicht eerder van kaalheid spreken.

Jaap Goedegebuure (Wit licht. Poëzie en mystiek in de Nederlandse literatuur van 1800 tot nu, Nijmegen 2015, blz. 65) ziet verwantschap tussen Van Schagen en dichters als Dèr Mouw en Theo van Doesburg en een prozaschrijver als Nescio, die alledrie eveneens in de eenvoudigste dagelijkse dingen flitsen van het goddelijke kunnen ervaren. Ik zou daar zelf nog de naam van de Amerikaanse dichter Christian Wiman (*1966) aan toe willen voegen, die met zijn boek My bright abyss, door Willem Jan Otten vertaald onder de titel Mijn heldere afgrond (Barneveld 2016), veel moderne gelovigen weet aan te spreken. Wiman haalt op zijn beurt St. Franciscus aan (blz. 121): ‘Ga heen en verspreid het evangelie met alle mogelijke middelen; indien noodzakelijk, gebruik woorden.’ Die terughoudendheid met het gebruik van (grote of mooie) woorden lijkt me helemaal in de geest van Van Schagen. Inderdaad: eigenlijk kun je beter met hem zwijgen.

Auteur: René van Loenen