Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

blz 132 - Het loflied op de Maker brengt bijeen


Loflied


Tekst

Over de psalmgedichten van Anton Ent

In de loop van drie jaren hield hij zich met de psalmen bezig, een project dat uitmondde in de uitgave Entiteiten. In 2007 verscheen een fraai uitgegeven bundel met die gedichten onder de titel Man van twee wegen. Zijn psalmen zijn geen vertalingen of moderne bewerkingen, maar eerder reflecties op de oorspronkelijk tekst. De dichter verhoudt zich tot het origineel, en voert in zijn gedicht een ‘interne monoloog’, zoals Van der Ent het zelf omschrijft. Zijn werk lijkt in dat opzicht meer op bewerkingen van Lloyd Haft, dan op Huub Oosterhuis of Gabriël Smit.

In de literaire kring van wat wel ‘behoudende’ protestanten worden genoemd, is Ents werk met de psalmen niet hartelijk geaccepteerd, en dat is in zekere zin begrijpelijk. Verwonderlijker is dat van zijn werk ook niets is opgenomen in de mooie bundel Het is begonnen met David (Zoetermeer 1999).

Loflied

Hoe komt dit gedicht nu bij Psalm 42 terecht? Een juiste vraag, lijkt me, en een vraag die beantwoord kan worden omdat Ent in aan de compendiumredactie gestuurde notities bij dit gedicht zelf een verbinding legt met het oude ‘’t Hijgend hert der jacht ontkomen’, de psalmberijming uit 1773. De dichter legt niet echt een tekstueel verband tussen zijn gedicht en de psalm, maar wel hebben we zo een verband dat buiten de eigenlijke tekst ligt.

Er zijn namelijk in het vers Loflied twee karakteristieke trekken van Ents poëzie te vinden. Eerst is daar het noemen van de concrete dingen zonder dat ze direct of indirect staan voor iets anders; ze zijn die concrete dingen zonder symboolwaarde. Dat trekje is bijvoorbeeld te vinden in het gebruik van woorden als ‘kroonluchter’ en ‘Breepleinkerk’. En een ander kenmerk van het werk van Ent is de hang naar ‘geborgenheid’ in de wildernis die wereld heet. Wat dit laatste betreft lezen we hier dus een kerngedicht van Ent.

Laten we kijken wat er eigenlijk staat, en laten we het feit dat het lied geënt is op een psalm maar laten voor wat het is. Eerst valt op dat de held van het gedicht niet ‘de Maker’ is. Christelijke lezers zullen bij het woord ongetwijfeld God invullen, maar Hij is het niet die – volgens Prediker, Ezechiël en Jesaja juist wel – ‘bijeen brengt wat nu vervallen en verworpen is’. Nee, de held van het gedicht is het loflied zelf. Het is daarbij grappig te bedenken dat ‘maker’ – in het Latijn: poeta – eigenlijk ook ‘dichter’ betekent!

Het is het loflied dat heel maakt, het is het loflied ‘dat orde in de chaos schept’, en het is dus uiteindelijk het loflied dat ‘geborgenheid’ schept. Deze geborgenheid is niet meer dezelfde als in de kerk op het Breeplein in Rotterdam – die er overigens nog wel staat. De dogma’s in die kerk verkondigd, ‘waarheid’ en ‘vrijspraak’ (verzoening?) bijvoorbeeld, geven niet meer de orde. Alleen de woorden waarin een mens, bijna bezwerend, orde aanbrengt in de chaos, waarin hij zingend het mysterie erkent, alleen die woorden van het loflied bieden nog de gewenste geborgenheid. Net als eens Jan Willem Schulte Nordholt zei, is het door het spreken en zingen van de woorden dat wij, dat gelovigen, nog een ogenblik geloven. Ent noemt zich niet agnost, maar agnosticus; ik begrijp van hem dat hij daarmee wil zeggen dat hij besef wil blijven houden van het geheim van de dingen, en het geheim van de wereld.

Dit besef treffen we hier aan in ‘Loflied’, in een wat hoekige, indirecte stijl. En die stijl is ook wel weer karakteristiek voor de dichter Ent.

Auteur: Ite Wierenga