Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

blz 1374 - Bitter is het God in tegenspoed te loven


Voor de majesteit


Tekst

Miłosz’s poezie

Wonderlijk: drie grote Poolse dichters in de twintigste eeuw, van wie er twee de Nobelprijs voor literatuur ontvingen, en alle drie vertaald tot bijzondere Nederlandse gedichten door Gerard Rasch (1946-2004). Het zijn Zbigniew Herbert (1924-1998), Wysława Szymborska (1923-2012) en Czesław Miłosz. Grote figuren in Miłosz’s poëtica zijn zijn landgenoot Adam Mickiewicz (1798-1855) en Britse auteurs die hem vertaalden zoals T.S. Eliot (1888-1965) en W.H. Auden (1907-1973), wier poëzie soms ook ‘converserend’ van aard is. Zijn gedichten lopen vrij, beschrijven dikwijls alledaagse taferelen, en krijgen dan soms plotseling, soms geleidelijk, een filosofische of metafysische wending. Ze zijn daardoor ook dwingend: ze dwingen tot doorlezen en tot doordenken. Steeds vraagt de lezer zich af: hoe komen die laagjes alledaagse observatie en diffuse metafysica toch steeds zo wonderlijk door elkaar? Zelf zegt Miłosz in zijn rede voor het Nobelcomité: ‘De dichter ontvangt de schoonheid uit een blijvende bron ergens buiten deze wereld.’ Tegelijkertijd is het deze wereld die het bewonderde onderwerp is van zijn werk; Miłosz zegt over zichzelf: ‘Ik ben een groot aanbidder van de werkelijkheid, ik val op mijn knieën voor de werkelijkheid.’

Voor de majesteit         

De donkere kant, de ellende is ongerijmd, dat wil zeggen rijmt niet met God. En zo is ook hier weer een trekje van het manicheïsme in Miłosz’ denken – die overigens dichter is en geen theoloog.

In de eerste twee regels van dit gedicht moet vermoedelijk wat extra gelezen worden. Eerst is er een geval van ‘ellips’: het woord ‘moeten’ is weggelaten. ‘Bitter is het God te moeten loven’ zullen we denkelijk beter lezen. Vervolgens lezen we: ‘denkend dat Hij geen redding heeft gebracht.’ Bedoeld is vermoedelijk ‘bedenkend’ of ‘als je daarbij nota bene bedenkt’, een geval van ‘aphaeresis’, het weglaten van een lettergreep vooraan het woord. Deze tweede retorische figuur is daarom subtiel omdat het ‘denkend’ zo beide betekenissen kan hebben, dus zowel een feitelijke constatering als ook een veronderstelling kan zijn. Misschien is dit weer een voorbeeld van de kunst van vertaler Gerard Rasch!

In het tweede couplet lijkt het alsof Miłosz twee verschillende gebeurtenissen uit de Bijbel aanhaalt. Het evangelie van Johannes – hoofdstuk 5 – vertelt dat een engel het water in het bad van Betzata beroert, waardoor de eerste mens die het water dan inglijdt genezen wordt. Eigenlijk een wrede gang van zaken: de minst zieken krijgen de beste kansen! De andere gebeurtenis is stellig de genezing van de blindgeborene wiens ogen door Jezus bestreken worden en die zo zijn zicht teruggeschonken krijgt. Maar zo gaat het niet met de lijdende vriend in Miłosz’ gedicht, die ook zonder schuld is, net als de blinde in Johannes 9.

De gebeden, in welke vorm ook, hebben niet herstel als gevolg, zelfs niet als de naastenliefde zo ver gaat dat de hier sprekende vriend en belijder wil lijden net zoals Christus plaatsvervangend geleden heeft. De gezonde mensen zullen moeten toezien, en de zieken altijd bij zich hebben, net als de armen. Die zieken worden verzameld in het ziekenhuis, waar ons erbarmen maar mondjesmaat warmte biedt.

En dan eindelijk de verzuchting ‘Wie ben ik dat ik…’? Zal ik als Job dan toch maar niet de hand op de mond leggen, en het leven dat me ten dans gegeven is leven? Een gedicht dat tot de rand gevuld is.

Auteur: Ite Wierenga

Bronnen

Czesław Miłosz, Het dal van de Issa (vertaald door Gerard Rasch). Amsterdam 1982.
Czesław Miłosz, Alfabet (gekozen en vertaald door Gerard Rasch). Amsterdam 2002.
Czesław Miłosz, Gedichten (gekozen en vertaald door Gerard Rasch). Amsterdam 2003.