Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

blz 1496 - Geef uw toekomst en uw heerlijkheid


Huub Oosterhuis

Tekst

Dit gebed hoort thuis in een uitvaartdienst (1).
Het ritueel van de kerkelijke uitvaart wordt beschreven (2) en uitgelegd als zorg voor de overledene (3).
Elementen uit het gebed worden nader verklaard, zoals:
-
emoties niet negeren (4),
-
wat de ogen van het hart zien (5),
-
God als toekomst van verzoening (6),
-
je verenigen met het geloof van de overledene (7) en
- niet kunnen geloven in de vergeefsheid van leven (8).
Ten slotte: Oosterhuis over bidden (9)

1. Inleiding

Het gebed van Huub Oosterhuis (1933-2023) stamt uit 1966 en is bedoeld voor een uitvaartdienst.
Misschien benut je als pastor, geestelijk begeleider, familielid van een gestorvene deze tekst als een mogelijkheid om onderling te bespreken en zo ook over de betekenis van de overledene voor andere mensen te spreken (regel 6). Je kunt het na het voorbereidingsgesprek bidden, en uiteraard (nog eens) bij de uitvaartdienst.

2. Uitvaartritueel

Een uitvaartritueel verlangzaamt stap voor stap het definitieve afscheid van ‘de gestorven mens’ en toont in rust, in taal en in de omgang met de kist veel eerbied voor hem of haar. De rite geeft gaandeweg ruimte voor reflectie, innerlijk verdriet en openlijke tranen. Deelnemers kunnen tot zichzelf komen en zijn er getuige van dat de kist langzaam daalt in het graf of verdwijnt uit de aula van een crematorium.

Waar en hoe de uitvaart ook vormgegeven wordt, in een kerkdienst of juist bewust niet in een samenkomst van een kerk, je hebt bij het afscheid nemen van overleden geliefden te maken met een ritueel, waarbij je een respectvolle verwoording en vormgeving van de gang van huis naar begraafplaats of crematorium gestalte wilt geven. Ook als je niet tot God wilt of kunt bidden, biedt deze tekst toch taal om aan het verlangen naar ultieme geborgenheid voor de gestorvene uitdrukking te geven. De tekst vertolkt tevens je innerlijke gevoelens van vergeefsheid (regel 4) bij het verlies van haar of zijn leven met en voor anderen.

3. Rituele expressie van zorg voor de overledene

Uitvaart geschiedt in alle godsdiensten op vaste manieren. In de christelijke traditie geeft het ritueel uitdrukking aan de zorg voor de overledene, het geloof in de opstanding en toont het eerbied voor het lichaam, dat zal delen in de gehoopte verlossing. Dat blijkt bijvoorbeeld als thuis bij kaarslicht wordt gewaakt en gebeden bij de kist. Vaak is er een stille processie in de kerkelijke ruimte en vanuit die ruimte naar en op de begraafplaats of naar en in het crematorium. In de kerk of aula of thuis vindt een dienst plaats met gebeden en dankzegging, een lezing uit de Bijbel en zang, in kerken ook wel verbonden met een eucharistieviering, met eventueel handelingen die verwijzen naar de doop.

De geijkte patronen van een uitvaartdienst worden niet zelden losgelaten en aangevuld of vervangen door eigen manieren van doen die de overledene eer aandoen, rekening houden met voorkeuren van de overledene, en die dank willen uiten voor het leven van de overledene, al dan niet met een toost op het leven.

4. Emoties niet negeren

Dit gebed past goed in elke vorm van een uitvaartdienst. Het spreekt gaandeweg de uitvaartrite verlangens uit en beseft dat we voorbij de dood niets precies weten. We leven van de hoop, die ziet wat niet is. Bidden is niet een activistische en ongeduldige manier van zoeken, maar eerder een wachten dat weet los te laten en de toekomst ook van de gestorvene overlaat aan een ander, aan God die toekomst heeft voor haar of hem (regel 1). Bidden is ook innerlijk stil worden.

Je verstand weet dat je ooit sterft, de dood hoort erbij en is als het ware ingebouwd in je lijf en bestaan. Niemand ontkomt aan dit einde. ‘Zoals wolken verwaaien en verdwijnen, zo daalt de mens voorgoed af in het dodenrijk. Naar zijn huis keert hij niet terug en zijn woonplaats zal hem niet meer kennen’ (Job 7,9-10). Zo beschrijft een intens verdrietige Job realistisch de dood. Hij zegt dit tegen God: ‘Bedenk, o God: in een zucht is mijn leven voorbij, nooit weer zal mijn blik het goede aanschouwen’ (7,7). Als een geslagen nabestaande van zijn overleden drie dochters en zeven zonen doet Job heftig zijn rouwbeklag bij God. Hij zal zijn mond niet houden, ‘zo beklemd als mijn hart is, zal ik spreken, zo bitter als mijn ziel is, zal ik klagen’ (7,11). De waarnemingen van het lijden door Job zijn behalve verstandelijk ook uitermate emotioneel. Heftige gevoelens kunnen en mogen bij een uitvaart niet genegeerd worden,

5. Wat de ogen van het hart zien

Ons hart wil liever niet berusten in de dood. Ten diepste zou je kunnen zeggen dat de Geest van God je aanzet tot hoop. De door ‘de Vader der heerlijkheid’ verlichte ‘ogen van ons hart’ zien de hoop ‘waartoe Hij ons roept’ (zoals de Willibrordvertaling 1995 Efeziërs 1,17-18 precies vertaalt).
De gevoelens van het hart zijn dubbel: angstig en hoopvol, berustend en onrustig. Je innerlijke ogen zien voor de ander en voor jezelf het koninkrijk van God. Ze zien dat Jezus’ dood niet een definitieve breuk was, geen vergeefsheid en verlorenheid impliceert, maar dat Jezus een verheerlijkt leven bij de Vader heeft, als eersteling van een onvoorstelbare oogst. Waarom zou je niet onder ogen kunnen zien dat je bestaan altijd onvolledig en onvoltooid is, schuld oproept, omdat veel beter had gekund.
Je hart probeert misschien het hele moeilijke loslaten van een geliefde tegelijk hoopvol te zien als het toevertrouwen aan de barmhartigheid van God. Dat loslaten gebeurt niet op stel en sprong. Het is afwachten. Rouwen is meestal een proces dat tijd vraagt, veel tijd soms. Het omvat je herinnering: wat gaf de ander mij aan wijsheid en levensinstelling? Soms roept een geur hem of haar op. Je meent de stem te horen. Er valt je zomaar een spreuk van de ander te binnen en die uit je voor je er erg in hebt: ‘komt tijd, komt raad’. De gestorven mens is er opeens en toch ook weer niet. Dat alles is goed en verdrietig tegelijk.

6. Geef uw toekomst van verzoening

In het gesprek tussen God en Mozes vertelt de God van Abraham, Isaak en Jakob dat Hij de ontwrichtende ellende van zijn volk zag. God vraagt Mozes om te helpen de vernederde mensen te bevrijden in zijn Naam. En vervolgens zegt God na enig aandringen van Mozes: ‘Zeg maar dat Ik ‘Ik-ben-er’ heet. Ik zal er zijn op mijn manier’ (vergelijk Exodus 3,14).

Sterk in dit verband is de plaats van dit gebed van Oosterhuis. Het staat na het lied ‘Wat ik gewild heb, wat ik gedaan heb’ (Liedboek 962), dat eindigt met ‘dit was mijn liefde. Hier ben ik’, alsof de gestorven mens hier iets wil zeggen als: van mijn leven kun je goede en kwade dingen denken, maar al met al ‘was dit mijn liefde. Hier ben ik’. Present dus, net als God, in de eerste regel van het gebed aangesproken wordt met: ‘Geef uw toekomst’. Die toekomst is: ‘Ik ben er’.

Bij een uitvaart hebben de aanwezigen zo hun gedachten over de overledene en behalve hun dankbaarheid voor het leven van de overledene kunnen er ook schuldgevoelens en ergernissen zijn ten opzichte van wie gestorven is. Doordat dit gebed meteen God aanspreekt, is de Eeuwige daadwerkelijk in je hoop aanwezig. Door aan God de toekomst toe te vertrouwen zeg en geloof je min of meer dat schuld en missers niet het laatste woord hebben. Schuld ijlt vaak na. Jij als nabestaande denkt wellicht aan deze zaken. Je hebt diep in je de hoop dat aanvaarding, barmhartigheid en verzoening zullen bestaan. Als je jezelf, de ander, de mensheid, de natuur en de wereld in het perspectief ziet van schuld en verzoening, heb je niet een depressieve, negatieve kijk op het bestaan, maar een hoopvolle visie: de ogen die ondanks alles hoop blijven bewaren op de mogelijkheid van verzoening en herstel.

Over deze toekomst gaat het gebed van Oosterhuis. God heeft toekomst voor de mens die overleden is, dat bid je als nabestaande. Je laat een bekende los en vertrouwt haar of hem aan Gods eeuwige liefde. Misschien wil de overledene wel graag gezegd hebben dat haar of zijn geloof in de toekomst van Gods koninkrijk en in de navolging van Jezus ook jou niet zal ontbreken. Geloof je dat? Je ogen van het hart zien het, zien het graag zo. Dus laat hem of haar los, al weet je dat, wanneer je de weg van verdriet gaat, de ander in jou aanwezig komt en je verdriet en alles wat dit aan gevoelens met zich meebrengt, verdiept. Rouwen is een aangrijpend proces. Ook als de overledene erg ziek was en je haar of zijn dood als een opluchting beschouwt, heb je de ogen van je hart nodig om te hopen en om herademing voor jezelf te vinden.

7. Je verenigen met het geloof van de overledene

De tekst spreekt vanaf regel 8 uit dat de overledene een ‘zij’ is. Dat is niet altijd zo. De voorganger spreekt uit dat de overledene tot aan haar levenseinde toe vasthield aan God (‘U’; regel 9 en 11) en dat de mensen die de dienst meemaken zich ‘verenigen’ met haar geloof. Wil dat zeggen dat allen het geloof van de overledene volledig of gedeeltelijke delen? Dat hoeft niet zo te zijn, want de voorganger zegt alleen dat deze ‘rite de passage’ alle aanwezigen verenigt, dat wil zeggen: samenbrengt rond het geloof van de overledene, hoe verschillend iedereen ook denkt, gelooft of niet gelooft.

8. Niet kunnen geloven in de vergeefsheid van leven

Er wordt tegen God gezegd wat ‘wij’, als de participanten aan deze uitvaartdienst, beslist niet kunnen geloven dat het leven van de overledene (en dat van ons) tevergeefs is (regel 4). Onderstreept dit definitieve afscheid van haar deze vergeefsheid van het bestaan? Veel in het leven is met terugwerkende kracht vergeefs, alsof je aan een huis hebt gebouwd dat ook alweer afgebroken is. Maar wil dat zeggen dat dan het hele leven voor niets is geleefd? En wil dat ook zeggen dat als God voor jou niet die beloofde ‘Ik-zal-er-zijn-God’ is, het leven in ieder geval vergeefs is en dat alles wat gedaan is en betekenisvol was voor anderen verloren ging, ja zelfs voor niets was? Op het moment dat je deed wat je deed was het toch wel zinvol? Of was dat niet zo?

Een leven dat op niets uitloopt en dat voor niets geleefd is, dat wil kennelijk niemand geloven. Het voedt de diepe angst dat het leven een manier van zijn behelst, dat uiteindelijk ten dode opgeschreven is. Maar weten ‘wij’ dan wat we wel kunnen geloven omtrent de zin van het leven, de dood als breuk, en een eeuwig leven? 

Juist de dood versterkt de angst voor vergeefsheid en wakkert de gevoelens van verlorenheid aan, en daarom is het goed dat deze gevoelens verwoord en hopelijk ook besproken worden, en dat je dan met de ogen van je hart, ook met betraande ogen, de hoop op voltooiing voor je ziet en niet enkel leegte. En dat je zelf beseft dat je niet voor jezelf leeft, maar voor de ander, want de kerk gelooft met Paulus ‘of wij nu leven of sterven, wij zijn van de Heer’ (Romeinen 14,8; Liedboek 961).

9. Oosterhuis over bidden

Het besproken gebed stamt oorspronkelijk uit Bid om Vrede (Bilthoven 1966, blz. 67) Daarin bood Oosterhuis gebedsteksten in de landstaal, die in de rooms-katholieke liturgie mogelijk was geworden door de vernieuwingen die het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) had ingezet.

Het motto, voorin dat gebedenboek, is ontleend aan het gesprek tussen God en Mozes (Exodus 3,13): ‘Wat moet ik antwoorden als ze vragen: hoe is zijn naam?’ (blz. 6).
Deze zin kun je beschouwen als een levensmotto voor Oosterhuis. Voor hem is bidden Gods naam uitspreken in een poging om ‘van dat leeg en vluchtig woordje God een naam te maken die mij nu iets zegt. Want als ik god zeg ben ik nog nergens’. (In het voorbijgaan, Bilthoven, geheel herziene uitgave van 1968, 1975, blz.166). Bidden is voor hem tevens een weergave van menselijke ontreddering en toch op adem kunnen komen: ’Bidden is verrijzeniservaring. Ieder gebed in de bijbel, hoe verscheurd en wanhopig ook begonnen, groeit naar een moment van herademing toe: “Gij zijt mijn lijfsbehoud. Gij zijt mijn God” (idem, 166).

Auteur: Evert Jonker