Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

blz 210 - Dag in dat uit nam hij het woord


Weg


Tekst

Het gedicht ‘Weg’ van Harmen Wind heeft in het Liedboek niet zonder reden een plaats gekregen tussen lied 78 en 78a, twee berijmingen van de psalm waarin het belang benadrukt wordt van het doorvertellen van Gods heilsdaden. Zo lezen we bijvoorbeeld in couplet 2 (78):

Laat ons wat onze vaderen vertelden
doorgeven en aan onze kinderen melden.

En in couplet 5 (78):

Hij bracht hen veilig met een hand van liefde
dwars door de zee, toen hij het water kliefde
en rechts en links tot staan bracht als een muur.

Ook in het gedicht ‘Weg’ gaat het over een vader en een kind en het doorgeven van de heilstijding. Voor een groot deel van de protestantse gelovigen zeer herkenbaar: vader of moeder leest dagelijks na de maaltijd uit de Bijbel voor. In dit gedicht gaat het blijkbaar om een vaste psalmlezing door de vader na een van die maaltijden. De zinsnede ‘gaf hij zijn adem’, alsmede de woorden ‘gedragen’ en ‘kalm’ in de regel ervoor, verwoorden poëtisch dit sacrale moment aan tafel.

In strofe 2 staat de perceptie van het kind centraal. Het bijzondere daarbij is dat de lezende vader aan tafel voor het kind samenvalt met de hemelse Vader uit de psalm. ‘Geduldig bracht hij ons naar de vertrouwde verte’ past bij de kalme en gedragen stem van de lezende vader. Maar natuurlijk verwijzen deze woorden ook naar God, die zijn volk veilig naar het beloofde land leidt. In dit verband is het ook niet vreemd dat het landschap dat tijdens de lezing voor de ogen van het kind opdoemt enerzijds past in de Bijbelse context van de Schelfzee en anderzijds projectie is van het waterlandschap zoals het kind dat wellicht goed kent: een pad door het gevaarlijke moeras naar de vertrouwde verte van wuivend riet en struikgewas. Zo lang vader leest, zo lang hij er met zijn stem bij is – het klinkt bijna magisch – zo lang kan er niets gebeuren, komt het wel goed (regel 6).

Vroeg of laat komt echter de tijd dat de kracht van vaders stem ‘uitgewerkt’ is. De titel van de bundel waar dit gedicht uit overgenomen is, Het scheermes van Ockham (Amsterdam 1992), wijst in die richting. Het kind ontwikkelt een kritische houding ten opzichte van wat niet strookt met zijn feitelijke ervaring. Het scheermes doet zijn werk. Er is nog een andere bron die deze gedachte ondersteunt (al staat dat verder geheel los van de interpretatie van dit gedicht): de autobiografische roman Het verzet, die Harmen Wind in 2002 publiceerde. In deze roman gaat het om de problematische verhouding tussen een vader en een zoon: een zeer conservatieve vader die zich tegen alle verandering in kerk en samenleving verzet en een zoon die daar grote moeite mee heeft. Op het achterplat staat: ‘Als kind heeft hij de dwingende boodschap van zijn vader als buitengewoon bedreigend ervaren. Omdat hij zich ertegen verzette werd de vader vanzelf de tegenstander.’ Dat verschilt in sterke mate van de ervaring van het kind in het gedicht ‘Weg’. Maar vreemd is die ontwikkeling natuurlijk niet. Een vader die in de vroegste fase van de kindertijd bijna samenvalt met God kan op de grens van de puberteit een tegenstander worden.

In een interview in het Friesch Dagblad (14 januari 1998) zegt Harmen Wind: ‘Mensen hebben de behoefte om hun wereld zo klein mogelijk, zo veilig mogelijk te maken. Voorzienigheid. Het oog achter het gat in de kijkdoos. Iemand die zo God ziet, als een soort van oppasser, die kan tot verschrikkelijke ontdekkingen komen. Ik weet niet wat de plaats van God in mijn leven is. Maar ik weet wel dat dat het niet is.’ In het gedicht ‘Weg’ is het godsbeeld nog ongecompliceerd. De Vader in de hemel en de vader aan tafel vallen nagenoeg samen: beiden staan voor waarheid en veiligheid. Juist dat kinderlijk geloof geeft het gedicht glans.

Ten slotte aandacht voor de klanklaag. Het gedicht is opgebouwd uit twee strofen, de eerste heeft vier regels en is vooral beschrijvend, de tweede heeft acht regels, vooral belevend. Opvallend zijn de vele ‘a’-klanken in het gedicht, vooral in de korte eerste strofe: veertien keer, waarvan acht keer kort (de ‘a’ van psalm) en zes keer lang (de a van vader). Het eindrijm is soms ingenieus – ‘verte’ (regel 7), ‘werd de’ (regel 9), ‘er te’ (regel 11) – zonder dat het onnatuurlijk of storend wordt. Dit laatste is met name te danken aan de enjambementen (‘verte / met wuivend riet, werd de / waarheid, om er te / wandelen’). Het metrum is jambisch. Dat de woorden ‘waarheid’ (regel 10) en ‘veilig’ (regel 11) in een antimetrische positie staan (en dus opvallen), is zeker niet toevallig: het zijn kernwoorden in het gedicht. Harmen Wind was absoluut een dichter die zijn vak verstond.

Auteur: René van Loenen