Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

blz 245 - Raadselachtige inwoning bent u voor mij


Einde

Anton Ent

Tekst

Over de psalmgedichten van Anton Ent

In de loop van drie jaren hield hij zich met de psalmen bezig, een project dat uitmondde in de uitgave Entiteiten. In 2007 verscheen een fraai uitgegeven bundel met die gedichten onder de titel Man van twee wegen. Zijn psalmen zijn geen vertalingen of moderne bewerkingen, maar eerder reflecties op de oorspronkelijk tekst. De dichter verhoudt zich tot het origineel, en voert in zijn gedicht een ‘interne monoloog’, zoals Van der Ent het zelf omschrijft. Zijn werk lijkt in dat opzicht meer op bewerkingen van Lloyd Haft, dan op Huub Oosterhuis of Gabriël Smit.

In de literaire kring van wat wel ‘behoudende’ protestanten worden genoemd, is Ents werk met de psalmen niet hartelijk geaccepteerd, en dat is in zekere zin begrijpelijk. Verwonderlijker is dat van zijn werk ook niets is opgenomen in de mooie bundel Het is begonnen met David (Zoetermeer 1999).  

Einde

Het charmantst van deze reactie op Psalm 90 is wel het gestamel aan het einde. De spreker weet niet meer hoe de zin moet eindigen, het wordt een anakoloet, hij verslikt zich in de weidsheid van zijn eigen voorstelling, en hij kan geen punt meer maken aan het einde.

Evenals in andere psalmen van Ent die in het Liedboek staan, is hier sprake van een ‘ik’ en een ‘u’. En Ent zal zeggen dat hij deze nadruk op de tweezaamheid heeft te danken aan Martin Buber (1878-1965). Deze joodse godsdienstfilosoof zegt in zijn meest bekende werk Ich und Du (Nederlandse vertaling: Ik en Jij (Utrecht 1959)) immers dat een mens pas een ‘ik’ wordt in een relatie met de wereld en met een ander, als hij tenminste die wereld en die andere toelaat, en met hen ook inclusief meedenkt. In dit gedicht is deze dialogische intimiteit wel heel direct: er is sprake van ‘inwoning’! En de ‘u’ verzorgt, geheel in overeenstemming met de scheppingsverhalen, de ademhaling, de levensgeest dus. Dan zal de ‘ik’ ook wel begrijpen dat zoals de knop sterft, – het gras uit de oorspronkelijk psalm verdort – de ‘ik’ ook zal sterven. En dit sterven zal komen zoals de slaap komt aan het einde van de dag – bij de klassieken is de slaap ook ‘broeder van de dood’. De slaap voert de slaper eindeloos ver weg, en zo is het ook gewild door ‘u’. De dichter heeft, dunkt me, vrede met het einde – het einde van het leven, het einde van alles, want hij ziet een spelelement verborgen in dat leven en dat heengaan.

Niet alleen in het verwelkende groen, maar ook in andere beelden komt ook het besef van tijd, eeuwigheid en eindigheid zowel in Psalm 90 als in Einde.

Een mooie zin is zo ook de vijfde regel: ‘Van morgenlicht en avondlucht ben ik verzadigd’. In het Oude Testament stierven de mensen die het getroffen hadden, de gelukkigen dus, oud en der dagen zat, ‘verzadigd’. Jammer dat Ent het nodig vindt de zin ‘Wanneer ik mijn ogen open, moet ik ze sluiten’ uit te leggen met het overbodige ‘Zo snel vliegt de tijd’.

Gelukkig komt dan het gestamel: ‘uw stem’, ja, die stem met de klank zo helder als in de akoestiek van een ‘sneeuwvlakte’. ‘Eeuwen en dagen’ – en maanden en jaren zingt de traditie erbij – dat zegt de dichter nog wel coherent; dat kennen we nog wel van het gezang ‘Uren, dagen, maanden, jaren, vliegen als een schaduw heen’, dat vroeger dikwijls op oudejaarsavond gezongen werd. Maar dan komt de verwarring, beginnend met het woordje ‘heden’. Waar komt dat klassiek aandoende woord vandaan, en waar dient het voor? De bijbellezer associeert lustig, en terecht. Is het ‘Heden, indien gij zijn stem hoort’ uit Hebreeën 3,7.15 (NBG ’51; vergelijk Psalm 95,7)? Of is het een verwijzing naar Lucas 12,28 – juist in deze context ook sterk gevonden: ‘Indien nu God het gras op het veld, dat er heden is en morgen in het vuur geworpen wordt, zo bekleedt…’ Ja, zo gaat het met die knoppen uit regel 4.

Ook als je het gedicht niet ‘mooi’ vindt, is het wel verbazend en ook wel verblijdend de vele verwijzingen naar de Bijbel, of hun echo, te herkennen.

Auteur: Ite Wierenga