Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

blz 541 - Ook vandaag vraag ik mij opnieuw af


Hij komt uitgerekend bij mij terecht


Tekst

De opzet van deze toelichting is aldus:
- Je wordt vragenderwijs meegenomen in een eigen zoektocht naar de betekenis van dit gebed voor jou.
- Er worden verwijzingen naar Bijbelverhalen gesuggereerd.
- De toelichting biedt tevens een meditatieve benadering, die je alleen of samen met anderen kunt volgen.

De tekst is van de hand van de Zwitserse predikant en dichter, Kurt Marti (1921-2017).

God

Eigenlijk is het opschrift vreemd, want het intieme ‘Je’ wordt daarin een afstandelijker ‘Hij’. De tekst biedt echter geen constatering, maar duidt een weg aan met vragen die – wellicht – jezelf, jouw eigenste Zelf raken en waarin God wordt getutoyeerd.

Stel, je leest deze tekst wat snel. Dat kan heel goed, er staan geen ingewikkelde zinnen in.
De zinnen gaan goed beschouwd dieper dan je denkt.
Heb je door dat ‘Jij’ (regel 3 en 4) slaat op God? Of op Jezus?
En zie je in dat de tekst tegen God of Jezus gezegd wordt? En dat je al lezend, in een gebed, een dialoog met God verzeild bent geraakt? En dat opnieuw, dus niet voor het eerst?

Bijbelse figuren

Denk je bij de vraag ‘wie Jij was of bent’ (regel 3) aan Mozes? Die wordt als een herder door God geroepen tot bevrijdende activiteiten om Gods volk te redden uit de greep van onderdrukkend kwaad (Exodus 2,23-4,17). Mozes sputtert tegen en vraagt aan God: ‘Wie moet ik zeggen dat U bent?’ ‘Zeg tegen de Israëlieten: Ik zal er zijn heeft mij naar u toe gestuurd’ (Exodus 3,14). De bidder in Marti’s tekst sputtert ook tegen.

Helpt deze uitleg je echt verder? Wellicht wel als je al een geschiedenis met God hebt. In Exodus 3 zegt God ook nog tegen Mozes dat hij de God van voorouders is, van Abraham, Isaak en Jakob, figuren over wie veel verhalen gaan. Die vertellen van hun zoektocht naar leven. Nu zou je je kunnen afvragen of je ouders of grootouders of wie ook in je omgeving wel iets van God wisten. Maar misschien is godsdienst je vreemd en staat zo’n stil en intiem gesprek met een goddelijke werkelijkheid ver van je af.

Jezus navolgen

Probeer aan een Bijbelverhaal te denken bij ‘enigen volgen Je na’ (regel 7-8), bijvoorbeeld dat van de leerlingen die door Jezus geroepen worden met Hem mee te gaan in zijn wandeling door de tijd om zijn goede gedachten te integreren (Matteüs 4,18-22; Marcus 1,16-20; Lucas 5,1-11; Johannes 1,35-52).
Misschien kun je er nog een ander verhaal op naslaan, zoals dat over man die op een begraafplaats woonde, daar woest rondliep, schreeuwend tussen de rotsgraven, zichzelf met stenend verwondend. Deze door een legioen onreine demonen totaal bezette man wordt tot rust gebracht en mensen zien hem bij Jezus zitten, gekleed en bij het volle verstand. De man gaat naar huis en vertelt de eigen mensen hoe Jezus zich over hem heeft ontfermd. Zo volgt Hij Jezus (Marcus 5,1-20). Het verhaal heeft de eeuwen door gediend als roeping tot en motivatie voor hulpverlening aan mensen met psychische beperkingen.

Meditatieve of reflectieve benadering

Zou het je helpen als je je bijvoorbeeld een week of langer met deze beknopte en geladen tekst bezighoudt?
Of dat je in groep deze zinnetjes bespreekt?
Marti’s eenvoudige tekst boort meerdere lagen aan in jezelf en in de groep met wie je erover spreekt.

Dag 1, regel 1-4: ‘Ook vandaag / vraag ik mij opnieuw af / wie Jij was of bent, / wat Jij wilt'

‘Ook’? Niet voor het eerst.
‘Wie ben Jij?’ Bedenk of je deze vraag kunt thuisbrengen in je leven. Heb je die vraag bij je? Misschien stel je die vraag wel niet direct en intiem aan een persoonlijke God. Is dat wat jou overstijgt meer een gedachte dat er een drijvende kracht is van grenzeloze liefde of van pure gerechtigheid of heerlijke vrijheid en vrede? Of denk je aan de bron van je leven?

Dag 2, regel 5-6: ‘Velen / weten het beter’

Dit is een opmerking die eigenlijk je eigen denken wat uitschakelt en je onzekerheid versterkt. Je competentie om die vraag naar wie God was of is of wat God raakt, wordt gerelativeerd en begrensd. Je kunt er met je verstand niet bij. Geef je zo aan God en dus ook aan jezelf te kennen dat je onzeker bent over de vraag of God Jij noemen iets voorstelt? Of denk je met deze uitspraak dat de kans groot is dat er eigenlijk geen pure positiviteit als drijvende kracht in je leven schuilgaat en te vertrouwen is? Bij die gedachte kunnen trouwens de velen die beter weten ook denken: God is niet. Het goddelijke slaat nergens op.

Het is denkbaar dat je niettemin wel een kern van levenskunst kunt formuleren voor jezelf: wat je niet wilt dat jou geschiedt, doe dat ook een ander niet. Het leven is, hoe dubbelzinnig ook, goed beschouwd een geschenk en een wonder. Je streeft ernaar om recht te doen aan de natuur, aan mensen, aan jezelf. Of wat voor kern je ook maar hebt voor jezelf.

Dag 3, regel 7-8: ‘enigen / volgen je na.’

Komt deze zin voort uit jaloezie? Of is daar allereerst mee bedoeld dat volgers van God en Jezus tot een onbereikbare happy few behoren? En ben je dan af van die vraag wat God of Jezus wil? Of denk je dat een en ander alleen navolgenswaard kan zijn als er een heel grote groep aanhangers is, een meerderheid, zoals het christelijk geloof in het verleden in Nederland zich voordeed? Maar waarom is volgen gemakkelijker als je mee kunt doen met een meerderheid aan zielsverwanten? En zou dat waaruit je leeft dan pas echt betrouwbaar zijn?

Maar het kan ook zijn dat je bij ‘enigen’ denkt dat de eisen om uit een bron van leven te leven veel te hoog zijn. Zeker als je heel vaak (‘ook vandaag’ [regel 1], ‘opnieuw’ [regel 2]) er onvermoed over moet nadenken wat God wil. Of is het te lastig een bevrijdingsbeweging te volgen, al dan niet op gang gebracht en gehouden door God of Jezus?

Dag 4, regel  9-10: ‘Hoe echter kwam Je / ook nog bij mij terecht?’

Overdenk dat zinnetje. Komt er toch een aanspraak van helend, heilvol handelen op je af? Hoe werkt zo’n appel in je? Wekt het wrevel? Mildheid? Vertrouwen?

Dag 5, regel 11-12: ‘’k Ben toch niet degene, die je nodig hebt!’

Waarom moet er een uitroepteken achter zo’n zin?
Zit er achter je uitroep zelfonderschatting? Ik kan dat vast niet: zo actief werken aan gerechtigheid en vrijheid. Hoezo kun je dat niet?
Of is je uitroep juist zelfoverschatting? Daar sta ik boven, ik ben autonoom genoeg om zelf te bepalen wat goed voor me is. Daar heb ik geen stem in het gebeuren voor nodig.

Dag 6, regel 13: ‘Toch’

Maar ja, als je aan toestanden denkt in de wereld, aan het grote verschil tussen arm en rijk, aan de vele geweldsexplosies, aan de onwaarheden, aan de verharding in de samenleving, aan de klimaatverandering, aan gekift op het werk, aan wachtrijen in de (jeugd)zorg, enzovoort, hoor je dan niet toch een roepstem als het ware zeggen: ‘ik heb jou nodig’. Denk maar aan een situatie waarin je machteloosheid voelt en toch merkt dat het niet raar is dat er een beroep op je gedaan wordt. ‘Toch’.

Dag 7, regel 14: ‘toch / raak ik niet los / van Jou.’

Als je je niet verantwoordelijk hoeft te voelen voor de hele wereld en omstreken, is het mogelijk een gebeuren waar je je aan kunt geven om ergens of iemand extra zorg en aandacht te geven, zodat die ander wat vrijer, hoopvoller en liefdevoller kan leven. Misschien is dat precies de aanspraak van wat de ‘Jij’ wil en van wie je toch niet loskomt.

Auteur: Evert Jonker