Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

blz 933 - Allerhoogste God, hoe verheven Gij ook zijt


Ko Joosse

Tekst

De toelichting gaat in op de achtergronden van dit gebed voor huis en kerk en heeft de bedoeling je bij je geloofsbesef te bepalen (1). Bidden wordt gezien als een manier om buiten jezelf treden (2). De verhevenheid van God en de menswording komt ter sprake (3). Het delen in de vrede van Christus wordt toegelicht aan de hand van evangelieverhalen (4). Formuleringen als ‘laat ons’ worden toegelicht (5). De vraag wordt gesteld of God zich kan schamen (6).

Elk van de paragrafen van deze toelichting staat op zichzelf. Ze zijn stuk voor stuk bruikbaar in samenkomsten rond dit gebed op blz. 933. Het kan dan gaan over over de kern van christelijk geloof, spiritualiteit, ook aan de hand van Bijbelstudie.

1. Introductie

Gebeden op papier zijn allereerst leesteksten. Het ene zorgvuldig aan het papier toevertrouwde gebed staat meteen dichter bij je leven van alledag dan het andere. Je kunt de teksten overdenken. Je kunt ze al lezend met je eigen voorstellingen dichterbij je eigen levenssituatie brengen. Ze kunnen je geloofsbesef aanvullen en verdiepen. Je kunt ze uiteindelijke ook met hart en ziel bidden en de woorden tegen God zeggen.

Dit gebed van de hand van Ko Joosse staat in de rubriek ‘Kersttijd’ en past goed in een viering in de kerstnacht, waarin de engelenzang ‘vrede op aarde voor mensen van Gods welbehagen’ klinkt.
Je kunt deze gebedswoorden thuis met Kerst of op een ander ogenblik rustig hardop (voor)lezen, zeker als je gewend bent dagelijks een moment in te lassen voor stilte en gebed.

Je kunt deze belijdende tekst overschrijven op een mooie kaart, die je kunt plaatsen op een aandachtspunt in huis, waar een kaars is, en met kerst misschien wel een kerststal met herders en wijzen, of op een kerstkaart met een afbeelding van de nieuwgeboren Heer, verbeelding van het licht der wereld in het donker. Je kunt met een ‘plekje voor God’ in huis dagelijks even stilstaan bij deze gebedswoorden, die meer vertrouwenswaardige facetten van geloven naar voren brengen dan je op het eerste gezicht denkt. Het Liedboek heet dan ook: ‘Zingen en bidden in huis en kerk’.

2. Wie bidt, treedt buiten zichzelf

Je blijft als lezer en bidder niet op jezelf: de bede neemt je mee buiten jezelf, naar God, naar Jezus Christus en naar een gemeenschap (‘ons'). Je treft dus:
- Een goddelijk ‘Gij’, waar je geacht wordt tegenop te kijken en die zich verheft boven het alledaagse doen en laten en die moreel onberispelijk en hoogstaand is (‘verheven’, regel 2).
- De ‘allerhoogste God’ (regel 1), die zich niet schaamt om dichtbij te komen en onder ‘ons’ te zijn. ‘Onze God’ komt in een mens en als mens onder de mensen naar de aarde (regel 4-5).
- Ten overstaan van God noemt de tekst ’Jezus Christus, onze Heer’ (regel 6).
- De bede vraagt om verbondenheid met Christus in ons teweeg te brengen: ‘Laat ons (…) met Hem verbonden zijn’ (regel 7-8). Zowel in voor- als tegenspoed, zowel in goede dagen als kwade dagen is deze band met Jezus gewenst, zeggen degenen die dit meebidden tegen God.
- De tekst verwoordt het verlangen niet alleen om verbonden te zijn met het verhaal van de Levende, maar ook om te delen in wat in verbondenheid met Jezus door de tijd heen steeds opnieuw op allerlei manieren gestalte kon krijgen: vrede in onvrede, licht in de duisternissen van de tijd (‘doe ons delen’, regel 9 en 10)

3. Hoog verheven en toch mens geworden

Psalm 113 verwoordt het geloofsinzicht dat God verheven is en toch zijn oog naar beneden richt. Bij schaamte ten overstaan van anderen buigen mensen soms hun hoofd, God schaamt zich zo niet, maar buigt zich wel naar beneden:

Wie is gelijk aan de Heer, onze God,
die hoog daarboven zijn woning heeft,
die zijn oog richt naar beneden,
wie in de hemel en op de aarde?
Hij verheft uit het stof wie berooid is,
uit het vuil tilt Hij op wie alles ontbeert.
(Psalm 113,5-7).

Deze tekst laat zien dat God in liefde en gerechtigheid ver wil gaan en zich richt op berooiden en armen. Op hun eer, hun aanzien, hun waardigheid. Mogelijk ook bemiddeld via jou of via de geloofsgemeenschap.

4. Verhalen van vrede

Als je deze bede rustig leest, merk je wellicht dat je een gedachtegang volgt, die vanuit de verheven, hemelse God uitloopt op sporen van vrede op aarde. Deze vrede is tekenend voor Jezus die Gods vrede van binnenuit om zich heen verspreidde en nog verspreidt, een vrede die eeuwig duurt. Om daarvan iets te begrijpen en je eraan toe te vertrouwen, kun je verhalen van Jezus raadplegen. Drie voorbeelden:

a. Lucas 2,1-14

Het Lucasevangelie maakt gewag van de geboorte van Jezus als redder van Godswege in een voerbak, omdat in het gastenverblijf geen plaats was voor de zwangere Maria en Jozef. Het evangelie vertelt dat in de verhevenheid van God, in de hemel, een engelenkoor zingt en God eert en tegelijk de mensen op aarde vrede toewenst, mensen naar wie Gods welbehagen uitgaat. Er komt een nieuw, ongekend begin van vrede en vrijheid voor armen, mensen met een beperking, randbewoners, ontheemden. En dat gaat gebeuren dankzij een begenadigd persoon, Jezus, in wie Gods menslievendheid is belichaamd.

b. Marcus 5,1-20

Jezus komt op een begraafplaats een man tegen, die niet in toom te houden is en dag en nacht ongekleed rond de graven loopt te brullen. Hij verwondt zichzelf met stenen. De man schreeuwt Jezus toe: ‘Wat wilt U van mij, Jezus, zoon van de allerhoogste God?’ Jezus drijft de destructieve geest uit en de mensen zien de man gekleed is, en tot rust gekomen. Hij zit bij zijn volle verstand naast Jezus. In vrede, in duurzame vrede met zichzelf, met God en de mensen. Hij is bereid zijn ervaring van ontferming en bevrijding in zijn ontmoeting met de Heer te delen met de mensen in Dekapolis (Marcus 5,20). Dit gebeuren kan motiverend zijn voor hen die mensen met een geestesziekte bijstaan met aandacht, zorg en therapie – als voorbeeld van verbonden zijn met een heilzame Jezus en zijn vrede.

c. Matteüs 17,1-20

De beweging van de hemel naar aarde is ook te herkennen in het verhaal van de verheerlijking op de berg. Jezus bevindt zich in aanwezigheid van drie leerlingen, zijn (na)volgers, daarboven, hoog verheven. Hij is in volle glorie te ‘zien’, in een visioen, samen met mensen van weleer, met Mozes, de wetgever en met Elia, de profeet. De leerlingen zijn sprakeloos, ze willen die vrede vereeuwigen en ‘tenten opslaan’, daar voor eeuwig eenheid voelen. Maar Jezus weerspreekt dat verlangen en daalt met hen af naar de aarde, naar de ellende, naar de shit. Hij schaamt zich daar niet voor, integendeel. Ze dalen af (Psalm 113) Dáár moet je zijn met de vervulling van de wet en de profeten. Ze mengen zich in het debat dat daar plaatsvindt, ze treffen mensen aan, en andere leerlingen. En een vader met een zoon, die lijdt aan zeer zware beperkingen. Wat je als lezer kan aanspreken, is dat Jezus in een gesprek een vader ontmoet die stem geeft aan zijn stemloze zoon. Als die zoon op het toneel verschijnt, krijgt deze prompt een heftige aanval. Alsof de overstelpende en aanvaardende liefde van die vader en van Jezus ruimte biedt voor een geplaagde zoon en alsof Jezus als representant van de hemelse Vader de omstanders op het hart wil binden oog te hebben voor de ernst van deze aanval en hun zo wil leren deze mens met boze geest te aanvaarden en bij te staan. Het verhaal vertelt hoe vrede van Jezus kan werken via verbondenheid met alle betrokkenen, en hoe elke lezer van dit verhaal daadwerkelijk zou kunnen delen in Jezus’ vredesbeweging vol aandacht en zorg tegenover alle destructie.

5. ‘Laat ons’ en ‘doe ons’

Inhoud en geloofsbesef lichten op in de gebedstekst. De woorden motiveren je tot echte aandacht voor mensen die in hun leven hoe dan ook beperkt zijn. Je zou willen dat het altijd zo toegaat in de wereld, dat mensen opgericht worden, gekleed, verstandige taal gebruiken en bevrijd worden van wat voor demonen ook. Het gebed weet dat deze vrede van Jezus eeuwig zal duren, en vanuit zichzelf invloed zal hebben. Het gebed veronderstelt jouw ontvankelijkheid voor vrede, als je vraagt om verbondenheid met Jezus en zijn helend optreden. Zoals Jezus dat zegt: ‘Ik laat jullie vrede na, mijn vrede geef ik jullie’ (Johannes 14, 27). Jezus’ vrede deinst voor onze gesloten deuren niet terug, evenmin voor onze scepsis (Johannes 14,26-29).
Je stelt je door ‘doe ons delen’ te bidden (regel 9) niet alleen min of meer passief open voor de zeggingskracht van de vredesboodschap. Je wilt ook graag zelf actief delen in die werken van het Koninkrijk van God, in vrede stichten, gerechtigheid betrachten en troost bieden.
Je wilt eveneens dat anderen dan mede dankzij jouw actieve inzet voor vrede daarin delen. Aan wie denk je? Wat verlang je precies voor hen?

6. God heeft zich niet geschaamd onze God te worden

In de Hebreeënbrief staat dat geloofsgetuigen reikhalzend uitzien naar een beter, hemels vaderland. Vanwege dat verlangen heeft God zich er niet voor geschaamd hun God genoemd te worden (Hebreeën 11,16).

Vind je het vreemd dat God in deze zinsnede een besef van schaamte wordt toegedacht? Die vraag hangt samen met hoe je God ziet.
Soms kun je gedachten over God vormen, als je een enkele uitspraak over God overdenkt, in dit geval waar het de schaamte betreft.

‘Je moest je schamen!’, zoiets kan tegen je gezegd worden als je een verkeerde streek hebt uitgehaald. Je schaadt dan zowel de eer van jezelf als die van je ouders. Schaamte raakt in dat geval aan je schuldig moeten voelen. Is schaamte op deze manier op God van toepassing?

Soms komt de gedachte op: God, wat gebeurt er allemaal aan verschrikkelijks in deze wereld, laat U dat toe? Hebt U er indirect de hand in? U moet u schamen!’ Klachten van deze aard komen wel in de Bijbel voor. Maar de bede die je nu overdenkt is niet zo’n klacht, maar eerder een geloofsoverweging vol verwondering.

In menselijke schaamte voel je je te kijk staan te midden van anderen. Je wilt in die toestand liever niet gezien worden, je kleurt rood (ja, maar dan ben je gek genoeg wel zichtbaar). Je eer is in het geding, je voelt je eigenwaarde wegvloeien als je bedenkt wat een ander wel niet van je zal denken. Schaamte is doorgaans een waarschuwingssignaal: pas op je integriteit staat op het spel. Dit menselijke besef kan op de relatie met God worden betrokken. De psalmen zien God als een schuilplaats: ‘Bij U, Heer, kom ik schuilen, beschaam mij nooit of te nimmer, bevrijd mij in uw rechtvaardigheid’ (Psalm 31,2, Willibrordvertaling 1995). Dan is God degene tegenover wie je je als Adam of Eva liever niet naakt en beschaamd voelt staan.

Alleen, in dit gebed gaat het om mogelijke schaamte van God ten opzichte van ons mensen. God schaamt zich juist niet. Kan God zich oneer aandoen? Zo’n gedachte kan wel postvatten als we bijvoorbeeld God voor onberispelijk en heilig houden, te goed voor ons verwarde en zondige mensen. We vinden dan dat God als allerhoogste standaard van goed leven beter in de hemel verborgen kan blijven dan zich in te laten met mensen van lager allooi, bijvoorbeeld door mens te worden in Jezus. Aan de ene kant is God verheven, vol van waarde en waardigheid, een verrassende geestkracht, die ons te boven gaat. Onkenbaar en toch ervaarbaar. Aan de andere kant is God zo betrokken op mensen dat Jezus gezonden wordt als zoon van Gods liefde. In zijn levensloop blijft Jezus geheel en al op God en de naaste gericht.

Dat is ongekend. Loopt de zuiverheid van God zo gevaar? Zo dachten de verlamden en blinden, de voor genezing van een kind strijdende ouders, de door negatieve krachten innerlijk bezette en geplaagde mensen, en de tollenaar Zacheüs er juist niet over: zij voelden zich ten diepste gekend en bevrijd namens God door Jezus. Met de formulering ‘niet geschaamd’ wordt impliciet de gedachte uitgedrukt dat Gods liefde risico loopt en aangevochten kan worden. Want wat doen de mensen? Jezus doet God eer aan, helend en lerend. Maar zijn optreden roept ook veel ergernis en conflict op. Uiteindelijk wordt Hij gemarteld, bespot en ter dood veroordeeld. Toch weet hij in die situatie God en de naaste trouw te blijven: ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen’ (Lucas 23,34), ‘In uw handen leg Ik mijn geest’ (Lucas 23,46). En Hij klaagt vanuit zijn ultieme aanvechting: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’ (Marcus 15,34).
Jezus laat zich er niet op voorstaan aan God gelijk te zijn, hij schaamt zich niet een gehoorzame dienaar te zijn, met alle vernederende gevolgen van dien. Uiteindelijk heeft God hem verhoogd en een naam bezorgd die elke naam te boven gaat, opdat elke tong zal belijden: ‘‘Jezus Christus is Heer’, tot eer van God, de Vader’ (Filippenzen 2,11).

Je kunt je geloof en verlangen beknopt en krachtig uitdrukken tegenover God met de treffende gebedswoorden op pagina 933.

Auteur: Evert Jonker