Tafelgebed


Auteur: Ko Joosse

1. Theologische achtergrond van de Maaltijd van de Heer

1.1 De opdracht van Jezus

Wanneer wij avondmaal vieren, gehoorzamen we aan de opdracht van de Heer om Hem met een maaltijd te gedenken. ‘Doe dit, telkens opnieuw, om Mij te gedenken’, zegt Jezus als Hij aan zijn leerlingen het brood uitdeelt. En evenzo bij de beker: ‘Doe dit, telkens als jullie hieruit drinken, om Mij te gedenken’ (Lucas 22,19; 1 Korintiërs 11,24-25). Maar wat heeft Jezus bedoeld met ‘dit’? Daartoe moeten we heel precies de instellingsverhalen lezen bij Matteüs, Marcus, Lucas en Paulus.

Het eerste dat dan opvalt, is dat het bij het Laatste Avondmaal gaat om twee momenten: een handeling met het brood aan het begin van de maaltijd en, ná de eigenlijke maaltijd, een handeling met de beker. Dit zijn niet zomaar willekeurige handelingen. Het ging hier om rituele symboolhandelingen in het kader van een joodse (paas)maaltijd. De betekenis daarvan was het gedenken van Gods heilsdaden, met name de bevrijding uit Egypte. Tijdens het Laatste Avondmaal spitst Jezus deze betekenis toe op zichzelf. Brood en wijn waren al tekenen van lofprijzing en zegening van de Vader, maar nu worden ze tekenen van Jezus’ totale overgave aan zijn Vader. Het avondmaal dat Jezus met zijn leerlingen houdt op die laatste avond van zijn leven, is een ‘profetie metterdaad’, die verwijst naar wat de dag daarop te gebeuren staat en dat tegelijk nu reeds present stelt. Op het kruis zal Jezus’ zelfovergave namelijk daadwerkelijk gerealiseerd worden. Brood en wijn worden tijdens het Laatste Avondmaal symbool voor zijn levensweg, voor zijn manier van leven én sterven in volledige dienstbaarheid.

1.2 Vier kernhandelingen

Als we de instellingsverhalen nauwkeurig lezen, ontdekken we vier zogenaamde ‘kernhandelingen’. ‘Jezus nam een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood en gaf de leerlingen ervan’ (Matteüs 26,26). Vier werkwoorden dus: nemen, zegenen of danken, breken en delen. We vinden dezelfde werkwoorden in de verhalen van de wonderbare broodvermenigvuldiging (Marcus 6,41; 8,6 en parallellen) en in het Emmaüsverhaal (Lucas 24,30). Nemen, danken, breken en delen – dat deed Jezus op de avond voor zijn lijden en dood. En dat is ook wat wij doen wanneer we avondmaal vieren en in en door deze handelingen zijn leven, dood en opstanding gedenken.

In de structuur van een avondmaalsviering zijn deze vier kernhandelingen altijd terug te vinden. De belangrijkste zijn het danken en het delen. Om te kunnen danken moeten de gaven ter hand worden genomen. En om het brood te kunnen delen, moet het worden gebroken. Nemen en breken zijn als het ware ‘hulpwerkwoorden’ bij de twee grote woorden ‘danken’ en ‘delen’.

1.3 Nemen

De eerste rituele handeling is die van het nemen. In de viering van de Maaltijd van de Heer correspondeert deze met het klaarmaken van de gaven. Wij dragen de gaven aan: brood en wijn, en – daarmee onlosmakelijk verbonden – onze geldelijke gaven (de collecte). Brood en wijn vertegenwoordigen enerzijds Gods schepping. Deze elementen zijn, aldus de kerkvader Ireneüs van Lyon (±140-±202), ‘de eerstelingen van de schepping’. Anderzijds zijn wijzelf in de gaven van brood en wijn vertegenwoordigd. Zij komen immers niet zomaar tot stand. Om graan en druiven om te vormen tot respectievelijk brood en wijn is heel wat menselijke arbeid nodig. Graan moet worden gedorst, gemalen, gemengd met andere ingrediënten, het aldus ontstane deeg moet rijzen en pas nadat het gebakken is, kunnen we spreken van brood. En evenzo moeten druiven eerst geplukt en vertreden worden en moet het sap rijpen, voordat we met wijn te doen hebben. Maar bovenal zijn brood en wijn teken van onze lofprijzing en dankbaarheid. Ze drukken uit dat wij onszelf aanbieden aan God, of – met de woorden van Paulus – dat wij onszelf ‘als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst stellen, want dat is de ware eredienst’ (Romeinen 12,1).

Het is de levende Heer die de gaven neemt. En wij láten ze nemen. Het zijn onze gaven, maar tegelijk zijn het zijn eigen gaven, want wij kunnen niets anders aanbieden dan wat wijzelf van Hem gekregen hebben. In het gebed over de gaven wordt deze handeling van ons geven en zijn nemen geduid. Biddend wordt daarin onder woorden gebracht welke betekenis de gaven hebben en krijgen.

1.4 Danken

Tijdens het Laatste Avondmaal spreekt Jezus met het brood en de beker in handen een gebed van dankzegging en lofprijzing uit. Bij Matteüs en Marcus vinden we daarvoor het werkwoord ‘zegenen’, bij Lucas en Paulus ‘danken’. Het gaat in ieder geval om het zegenen en danken van God. In de avondmaalsviering komt deze handeling van het danken tot uitdrukking in het tafelgebed. ‘Brengen wij dank aan de Heer onze God’, zo klinkt de oproep vlak voor het tafelgebed begint. Het tafelgebed is een gebed dat tegelijk handeling is. Het is een gebed over brood en wijn, waarmee deze gaven gedachtenistekenen worden voor Gods weldaden: zijn daden van schepping en verlossing. Het meest danken wij Hem om zijn Zoon Jezus Christus. Hij is Gods grootste gave. Dankend gedenken we wat er met Hem is gebeurd: dat Hij voor ons is gestorven en opgestaan. Tegelijk worden in en door dit dankgebed de gaven van brood en wijn geduid als tekenen van zijn lichaam en bloed.

1.5 Breken

Op het danken volgt de handeling van het breken van het brood. Het is hieraan dat de twee Emmaüsgangers hun voorbijgaande gast als de verrezen Heer herkennen (Lucas 24,30-31). ‘Breken van het brood' was in de begintijd van het christendom de aanduiding voor de Maaltijd van de Heer (Handelingen 2,42.46; 20,7).

In de viering van de Maaltijd van de Heer is het breken van het brood een aparte handeling. Het ene brood wordt in stukken gebroken opdat het kan worden gedeeld. En het delen is niet enkel een functionele handeling. De betekenis ervan reikt verder. Volgens Paulus ‘maakt het brood dat wij breken ons één met het lichaam van Christus. Omdat het één brood is, zijn wij, hoewel met velen, één lichaam, want wij hebben allen deel aan dat ene brood’ (1 Korintiërs 10,16-17). Het ene brood wordt dus in vele stukken gebroken, opdat wij daardoor onderling tot één gemeenschap mogen worden. Tevens verwijst deze symboolhandeling naar het lijden en de kruisdood van de Heer. Dit komt tot uitdrukking in het gezang dat de handeling van het breken begeleidt: het Lam Gods. Christus is het Lam van God, dat de zonden van de wereld wegneemt (Johannes 1,29; vergelijk Leviticus 16, waar het ritueel van Grote Verzoendag beschreven wordt). Christus is ook het pesachlam dat voor ons geslacht is (1 Korintiërs 5,7), het lam dat gebroken werd en zijn leven prijsgaf om anderen te redden (vergelijk Jesaja 53,7-12; Handelingen 8,32; Openbaring 5,12v).

1.6 Delen

De rite van het delen bestaat in het gezamenlijk eten van het brood en drinken uit de beker. Zo geven wij gehoor aan Jezus’ uitnodiging ‘Neem, eet’ en ‘Drink allen hieruit’ (Matteüs 26,26-27). En door te eten en te drinken krijgen wij deel aan zijn lichaam en bloed. De Heer schenkt zichzelf aan ieder van ons persoonlijk. In de communie ontmoeten wij Hem op tastbare wijze. Hij doet ons delen in zijn leven. En in Hem krijgen wij ook gemeenschap met elkaar, worden wij daadwerkelijk elkaars deelgenoot. De kerkvader Augustinus (354-430) vatte het aldus samen: zo zijn wij wat wij ontvangen hebben: één brood, één lichaam. Of zoals hij ergens anders zegt: ‘Indien jullie het lichaam van Christus zijn en zijn leden, dan ligt jullie geheim op de tafel van de Heer, dan ontvangen jullie je geheim. (...) Wees dus wat je ziet en ontvang wat je bent’ (Sermo 272, In die Pentecoste).

Wij ontvangen het brood en de wijn, het lichaam en bloed van Christus, maar niet op passieve wijze. Eten en drinken is een actieve handeling. Het delen in deze gaven is namelijk een beaming metterdaad van de dankzegging. Door te eten en drinken van de gaven waarover de dankzegging is uitgesproken, stemmen wij in met deze dankzegging. En door het deel krijgen aan Christus’ lichaam en bloed engageren wij ons ook met zijn levenswijze: een leven van overgave en dienstbaarheid. Danken, delen en dienen horen dan ook onlosmakelijk bij elkaar.

2. Verschillende wijzen of stijlen van vieren

De protestantse kerken hebben altijd een grote verscheidenheid gekend in de manier waarop het avondmaal gevierd werd en wordt. Wie een avondmaalsviering in een lutherse of oecumenisch georiënteerde gemeente meemaakt, zal merken dat zo’n viering heel anders verloopt dan in gemeenten die zich rekenen tot de calvinistische traditie. Bovendien kunnen we bij diverse kerken verschuivingen in de wijze van vieren constateren, ontwikkelingen die laten zien dat men zoekende is en dat de orden van dienst niet eeuwig en onwrikbaar vastliggen. Er zijn dus allerlei variaties, maar voor het gemak zullen wij in de kerken die momenteel het Liedboek gebruiken, globaal genomen twee wijzen onderscheiden, waarop het avondmaal gevierd wordt, twee stijlen van vieren.

2.1 Een ‘lerende’ orde (klassiek-gereformeerd)

Een ‘lerende’ (of didactische) stijl van vieren treffen we aan in kerken en gemeente die zich rekenen tot de klassiek-gereformeerde traditie. De tekst die gezegd wordt tijdens de avondmaalsviering bestaat in het zogenaamde ‘avondmaalsformulier’. Dat kan het formulier zijn dat ontleend is aan de kerkorde van de Palts (zie voor de tekst Dienstboek, Een proeve, deel I. Schrift – Maaltijd – Gebed, Zoetermeer 1998, blz. 337-346), maar tegenwoordig worden meestal inkortingen of parafraseringen van dit uit de zestiende eeuw stammende formulier gebruikt (zie bijvoorbeeld de avondmaalsformulieren in Beproevingen met het oog op de gereformeerde liturgie, Eerste aanvulling op het Dienstboek, Zoetermeer 2012, blz. 28-37) of, zoals in de kleinere gereformeerde kerken, geheel nieuwe teksten, die overigens wel allemaal onderwijzend van aard zijn.

Het avondmaalsformulier is overwegend onderwijzend van aard, ofschoon gebedselementen zeker niet ontbreken, zoals het avondmaalsgebed, het Onze Vader, de geloofsbelijdenis, de lofprijzing (Psalm 103) en het dankgebed. Alle kernhandelingen die hierboven genoemd werden, komen ook in deze ordening voor: brood en wijn worden klaargemaakt, er worden gaven ingezameld, er wordt gedankt en gebeden, het brood wordt gebroken en gedeeld en de beker gaat rond.

2.2 Een ‘vierende’ orde (oecumenisch-protestant)

De meer ‘vierende’ stijl van vieren komen we tegen in kerken en gemeenten die zich bekennen tot de oecumenisch-protestantse traditie. Het is met name in de vorige (twintigste) eeuw geweest dat deze vorm van een ‘vierende’ liturgie gestalte kreeg, daarbij sterk gestimuleerd door de zogenaamde Liturgische Beweging. De wijze waarop de kerkdienst hier gestalte krijgt, lijkt veel op die van de Rooms-Katholieke en Oud-Katholieke Kerk en gaat uiteindelijk terug op de liturgie van de vroege kerk, met elementen als Kyrie en Gloria, een geregelde schriftlezing volgens een vast leesrooster, een deelname van de gemeente via acclamaties en responsen, en met een viering van het avondmaal in een biddende vorm, dat wil zeggen niet met een formulier, maar met een gebed: een tafelgebed (of eucharistisch gebed).

Leidend voor de inhoud en vormgeving van het avondmaal in kerken van dit oecumenisch-protestantse type is wat in de wereldwijde oecumene overeengekomen is rond doop, avondmaal en ambt en dat is vastgelegd in het zogenaamde BEM- of Lima-rapport (Baptist, Eucharist and Ministry / Doop, Eucharistie en Ambt, Verklaringen van de Commissie voor Geloof en Kerkorde van de Wereldraad van Kerken, Lima, Peru, januari 1982).

3. Twee typen tafelgebed

Het tafelgebed is dus, zoals we hierboven gezien hebben, een element dat behoort bij de oecumenisch-protestantse ordening van de kerkdienst. Het geeft uitdrukking aan een van de kernhandelingen van de Maaltijd van de Heer: het danken. Eraan vooraf gaat het klaarmaken van de gaven van brood en wijn (met de inzameling van de gaven), erop volgt de handeling van het breken van het brood en de ritus van de communie, het gemeenschappelijk delen van brood en wijn. Het is van belang om het tafelgebed niet uit deze rituele context te halen, maar steeds te bezien in deze dynamiek.

Globaal genomen zijn er in de loop van de geschiedenis twee typen tafelgebeden of eucharistische gebeden te onderscheiden. Het oudste type is het zegengebed, het zogenaamde beracha-type. Dit type gaat rechtstreeks terug op de joodse maaltijdzegen. Het andere type is het dankgebed, het anaphora-type (van het Griekse werkwoord anapherein, aanbieden; letterlijk: opheffen, omhoog­dragen van de gaven). Dit type heeft zowel in de oosterse als de westerse kerken geleidelijk de overhand gekre­gen. Maar beide typen wortelen uiteindelijk in de maaltijdpraktijk van Jezus zelf.

3.1 Zegengebed en dankgebed

Jezus heeft tijdens zijn leven dikwijls samen met mensen gegeten en gedronken. In de evangeliën kunnen we daarover meer dan eens lezen. Hij is te gast bij Farizeeën (Lucas 14,1v), bij Zacheüs de tollenaar (Lucas 19,1-10), bij Simon de melaatse (Marcus 14,3v), bij de vrienden in Emmaüs (Lucas 24,13-35). En ook zelf richt Hij geregeld maaltijden aan: voor vijfduizend man, en later nog eens voor vierduizend (Marcus 6,30-44; 8,1-10, en parallelle teksten). Gastheer was Hij bovendien dikwijls voor zijn eigen leerlingen, zoals op die laatste avond voor zijn dood in de bovenzaal (Marcus 14,22-25, en parallellen), en, na zijn opstanding, op een morgen aan de oever van het Meer van Tiberias (Johannes 21,1-14).

Een belangrijk moment tijdens zo'n maaltijd was de dankzegging voor de gaven die men deelde, uitgesproken door de gastheer. God werd gedankt voor al het goede dat men van Hem ontving. In de berichten over genoemde maaltijden blijkt deze gebedshandeling door twee verschillende werkwoorden te worden weergegeven. Meestal wordt het woord ‘zegenen’ gebruikt (Grieks: eulogein), maar soms ook ‘danken’ (eucharistein). In de vier verhalen over de instelling van het avondmaal vallen deze werkwoorden ook op. Bij Marcus en Matteüs spreekt Jezus, nadat Hij het brood genomen heeft, het ‘zegengebed’ uit (Marcus 14,22; Matteüs 26,26), terwijl Lucas en Paulus hier het woord ‘dankgebed’ gebruiken (Lucas 22,19; 1 Korintiërs 11,24). Zegengebed en dankgebed – een wezenlijk verschil tussen beide woorden is er niet. Ze gaan allebei terug op één Hebreeuws woord: brk. Maar het zijn precies deze twee woorden, zegenen en danken, die later het karakter van het tafelgebed zullen bepalen.

4. Beracha

4.1 Joodse maaltijdzegen

Het zegengebed is een centraal element in de joodse maaltijdliturgie. Er werd voor, tijdens en na de maaltijd gebeden. De gebeden werden uitgesproken door de huisvader of de gastheer in samenspraak met de aanwezige tafelgenoten. Bij het begin van de maaltijd nam hij het brood in zijn handen en sprak hij het gebed uit:

Gezegend zijt Gij, Heer onze God, koning van het heelal,
die de aarde het brood doet voortbrengen.

De aanwezigen antwoordden dan met ‘Amen’.

Daarna had de eigenlijke maaltijd plaats. Deze werd beëindigd met het heffen van de drinkbeker met wijn onder het uitspreken van het birkat-ha-mazon (letterlijk: zegening over het eten), het zegengebed na de maaltijd.

Gebeden werden in de tijd van de Bijbel (en lang daarna!) altijd mondeling overgeleverd, dikwijls ook geïmproviseerd, maar er is een tekst van het birkat-ha-mazon bekend uit een tiende-eeuws handschrift (Siddur Rav Saadya Gaon), die mogelijk teruggaat tot de derde eeuw of nog eerder. Deze luidt als volgt:

Gezegend zijt Gij, Heer, onze God, koning van het heelal,
die ons en de gehele aarde voedsel geeft
vanwege uw goedheid, mildheid en barmhartigheid.

- Gezegend zijt Gij, Heer, die aan allen voedsel geeft.

Wij zeggen U dank, Heer, onze God,
want Gij hebt ons het land als erfdeel gegeven,
begerenswaardig, weids en goed,
en de Thora en het verbond, het leven en voedsel.

- Gezegend zijt Gij, Heer, die het land en voedsel geeft.

Ontferm u, Heer onze God, over uw volk Israël en over uw stad Jeruzalem,
over uw heiligdom en uw woning, over Sion, de woonplaats van uw glorie,
en het grote en heilige huis waarover uw naam is aangeroepen.
Herstel in onze dagen het koninkrijk van het huis van David
en herbouw spoedig Jeruzalem.

- Gezegend zijt Gij, Heer, die Jeruzalem herbouwt.

(eigen vertaling van tekst uit R.C.D. Jasper & G.J. Cuming, Prayers of the Eucharist, Early and Reformed, 4th edition by P. Bradshaw & M.E. Johnson, Collegeville (Minnesota) 2019, p. 10-11)

Het is een gebed in drie strofen, elk beantwoord met een korte kernachtige acclamatie. In de eerste strofe wordt God gezegend om het voedsel dat Hij geeft. De tweede strofe is een dankzegging om het land, de Thora en het verbond, en de derde strofe is een gebed om ontferming over het volk Israël en de stad Jeruzalem, opdat deze spoedig weer hersteld zullen worden. Zegening of lofprijzing, dankzegging en smeking.

4.2 Didachè

De eerste christenen hebben gebeden zoals de joden dat deden. Deze joodse invloed is ook herkenbaar in de gebeden rond de viering van de Maaltijd van de Heer in de vroegchristelijke gemeenten (voor zover we dit uit de zeer sporadische schriftelijke bronnen kunnen achterhalen!).

Een van de oudste christelijke tafelgebeden die ons zijn overgeleverd, vinden we in een document dat mogelijk stamt uit het eind van de eerste eeuw of het begin van de tweede eeuw van onze jaartelling: de Didachè ofwel Het Onderwijs van de Twaalf Apostelen. Het is geschreven door een onbekende auteur in Syrië (mogelijk Antiochië) en werd in 1873 ontdekt in de bibliotheek van het klooster van het Heilig Graf in Constantinopel. Momenteel wordt het bewaard in het Grieks patriarchaat in Jeruzalem. De inhoud van het boekje betreft allerlei praktische zaken omtrent het dagelijks leven van christenen destijds, zeg maar rond het jaar 100. Hoofdstuk IX en X gaan expliciet over het avondmaal:

IX.
Wat de eucharistie betreft, breng daarbij als volgt dank.
Allereerst bij de beker:
    ‘Wij brengen U dank, onze Vader,
    voor de heilige wijnstok van David, uw kind,
    die U ons hebt leren kennen door Jezus, uw kind.
        Aan U de roem tot in de eeuwen.’
Dan bij het gebroken brood:
    ‘Wij brengen U dank, onze Vader,
    voor het leven en de kennis,
    die U ons hebt leren kennen door Jezus, uw kind.
        Aan U de roem tot in de eeuwen.
    Zoals dit gebroken brood,
    verspreid over de bergen en bijeengebracht,
    één is geworden,
    zo moet ook uw kerk vanaf de uiteinden der aarde
    worden bijeengebracht tot uw rijk.
        Want van U is de heerlijkheid en de macht
        door Jezus Christus tot in de eeuwen.’
Niemand van u mag eten of drinken van jullie eucharistie,
behalve zij die zijn gedoopt in de naam van de Heer.
Want ook daarover heeft de Heer gesproken,
namelijk: ‘Geef het heilige niet aan de honden.’

X.
En als jullie verzadigd zijn, breng dan als volgt dank.
    ‘Wij brengen U dank, heilige Vader,
    voor uw heilige naam,
    die U zijn intrek hebt laten nemen in onze harten,
    en voor de kennis, het geloof en de onsterfelijkheid,
    die U ons hebt leren kennen via Jezus, uw kind.
        Aan U de heerlijkheid tot in de eeuwen.
    U meester, almachtige,
    hebt alles geschapen omwille van uw naam.
    Eten en drinken hebt U de mensen gegeven om van te genieten,
    zodat zij U ervoor dank zouden brengen.
    Maar aan ons hebt U geestelijk eten en drinken geschonken,
    en eeuwig leven via Jezus, uw kind.
    Bovenal brengen wij U dank dat U machtig bent.
        Aan U de heerlijkheid tot in de eeuwen.
    Gedenk, Heer, uw kerk,
    om haar te behoeden voor alle kwaad
    en haar te vervolmaken in uw liefde.
    En brengt U haar, die geheiligde,
    uit alle vier de windstreken bijeen in uw koninkrijk,
    dat U voor haar hebt bereid.
        Want van U is de macht en de heerlijkheid tot in de eeuwen.
    Moge de genade komen,
    en moge deze wereld voorbijgaan.
        Hosanna voor de God van David.
    Als iemand heilig is, laat hij komen!
    Als iemand dat niet is, laat hij boete doen.
        Maranatha.
Amen.’

Laat de profeten dank brengen zoveel zij willen.

(tekst volgens de meest recente vertaling: Didachè, De leer van de twaalf apostelen, Een eerste christelijke gedragscode, vertaald door Vincent Hunink, ingeleid door Paul van Geest, Kampen 2018, blz. 63-65)

4.3 Vergelijking

Wie de gebeden in hoofdstuk IX en X van de Didachè vergelijkt met de joodse maaltijdzegen (birkat-ha-mazon), ziet opvallende overeenkomsten. Allereerst zien we bij de gebeden uit de Didachè ook de driestrofige opbouw. De strofen worden, net als in het joodse gebed, beantwoord met acclamaties die lofprijzend van aard zijn. En ook de inhoud komt overeen.

De gebeden in de Didachè beginnen met een dankzegging van God om zijn heilsdaden, voltrokken in Jezus, zijn kind (IX: de heilige wijnstok van David; X: Gods heilige naam, kennis, geloof, onsterfelijkheid). Vervolgens wordt God dank gebracht om het voedsel en de drank, ook in geestelijke zin (IX: leven, kennis; X: eten en drinken, eeuwig leven). En ten slotte volgt een smeekgebed: zoals in de joodse maaltijdzegen voor het volk en Jeruzalem wordt gebeden, zo wordt in de Didachè gebeden voor de kerk en gevraagd om de komst van Gods rijk (IX: eenheid; X: redding uit het kwaad, grotere liefde, eenheid).

Wat daarbij overigens opvalt, is dat de volgorde van de eerste en tweede strofe uit de joodse maaltijdzegen in de Didachè is omgedraaid: in de birkat-ha-mazon wordt eerst gedankt om het voedsel en dan om het land, de Thora, et cetera, in de Didachè (X) juist andersom: eerst de dankzegging om Gods naam en dan om het voedsel en de drank. De laatste strofe komt inhoudelijk overeen: de bede om het volk en Jeruzalem wordt als het ware in christelijke zin ‘vertaald’ in de bede voor de kerk. Zowel in de birkat-ha-mazon als in de Didachè-gebeden klinkt daar de toekomstverwachting door: de hoop op herstel en voltooiing.

Ten slotte zien we in de Didachè-teksten een duidelijk concentratie op Jezus: God wordt geprezen ‘door Jezus Christus’ (IX). Door Hem komt God de luister en de heerlijkheid toe en door Hem mag de maaltijdvierende gemeente delen in zijn eeuwig leven. Tot viermaal toe wordt Jezus aangeduid als Gods ‘kind’. In het Grieks staat hier het woord paidos, dat ook dikwijls vertaald wordt met ‘dienaar’ of ‘dienstknecht’.

4.4 Relativering

Samenvattend: het is heel goed mogelijk dat het oudste ons bekende christelijke tafelgebed teruggaat op de joodse maaltijdzegen. Toch moeten we voorzichtig zijn met conclusies als dat Jezus tijdens het Laatste Avondmaal deze birkat-ha-mazon zou hebben uitgesproken of dat de eerste christelijke gemeenten gestandaardiseerde gebeden zouden hebben gebruikt zoals die uit de Didachè. In de afgelopen twee, drie decennia zijn kerk- en liturgiehistorici veel genuanceerder gaan denken over de wijze waarop in de jonge kerk de Maaltijd van de Heer gevierd werd. Er ontbreken te veel (geschreven) bronnen. De overlevering (traditie!) gebeurde mondeling. Officiële gebeden waren zeker niet voorhanden. Er werd veel geïmproviseerd (zie de laatste zin van de Didachè, hoofdstuk X). Bovendien bestond er in de eerste eeuw al een grote diversiteit van christelijke eucharistische maaltijden. Zelfs van de instellingsverhalen die we bij de synoptici en Paulus vinden, moeten we zeggen dat ze hoogstwaarschijnlijk geen historisch verslag geven, maar veeleer theologische constructies zijn. Het enige waar wetenschappelijk overeenstemming over bestaat, is dat de maaltijdviering (avondmaal/eucharistie) twee handelingen kende: het delen van het brood en het drinken van de beker in een context van zegen, dankzegging en lofprijzing.

Tafelgebeden met een beracha-structuur in het Liedboek vinden we onder 402a, 402b en 403a (tekst uit de Didachè). Liedboek 403b kunnen we ook tot het beracha-type rekenen. De tekstbespreking van deze gebeden is te vinden onder de betreffende nummers.

5. Anaphora

Het andere type tafelgebed is het dankgebed, de anaphora. Gebeden van dit type beginnen meestal met de woorden ‘Wij danken U, God’ of ‘Ja, waarlijk, het past ons U te dan­ken, Heer onze God’ of andere soortgelijke formuleringen. Ze bevatten ook vrijwel altijd het instellingsverhaal als onderdeel van de anam­nese. (Dit ontbreekt juist in de gebeden van het beracha-type.)

5.1 Geschiedenis

De geschiedenis van het tafelgebed of eucharistisch gebed is zeer omvangrijk en divers, maar ook, zeker als het om de eerste drie, vier eeuwen gaat, met grote onzekerheden omgeven. Wat hier volgt, is slechts een globale schets.

De oudste tekst van het tafelgebed als anaphora vinden we in de Traditio Apos­tolica (Apostolische Overlevering) van Hippolytus. Van Hippolytus (±170-±235) weten we niet veel. Hij is mogelijk een leerling van Ireneüs van Lyon (±140-±202) geweest en liet zich uitroepen tot ‘tegenpaus’ onder de pausen Callixtus, Urbanus en Pontianus. De Traditio Apostolica is een geschrift dat een goed beeld geeft van de liturgie in Rome tijdens het begin van de derde eeuw. Zo bevat het heel concrete aanwijzingen voor de viering van de doop, van wijdingen en zegeningen en voor het vieren van de eucharistie. In hoofdstuk 4 vinden we een compleet uitgewerkt tafelgebed. Overigens geeft Hippo­lytus niet meer dan een model: zo kan het. Het tafelgebed kon geïmproviseerd worden, min of meer in de geest van deze tekst. Pas later, in de derde en vierde eeuw, worden eucharistische gebeden schrifte­lijk vast­ge­legd. Niet iedereen kon immers improviseren. Boven­dien ont­stond er van­wege opkomende dwalin­gen en ketterij­en behoefte aan een zekere eenheid en homogeni­teit.

De geschiedenis van het tafelgebed kent grote verschillen als het gaat om de oosterse of westerse traditie. In het oosten is een behoorlijke diversiteit aan teksten aanwijsbaar. Een zeer oude tekst is het eucharistisch gebed van de apostelen Addaï en Mari, dat mogelijk teruggaat tot het einde van de tweede eeuw en nog altijd in gebruik is bij de Oost-Syrische christenen. Het heeft de anaphora-structuur, maar staat ook nog dicht bij de Didachè. Zo bevat het bijvoorbeeld niet de instellingswoorden. Andere teksten uit de oosterse traditie zijn onder meer een eucharistisch gebed uit de Constitutiones Apostolorum (boek VII, Antiochië, ±380), uit het Testamentum Domini (vijfde eeuw, Syrië, mogelijk ook Egypte) en de anaphorae van Basilius (vierde eeuw, nog steeds in gebruik in de byzantijns-orthodoxe ritus en in de koptische liturgie), Johannes Chrysostomus (vijfde eeuw, Constantinopel; eveneens nog steeds in gebruik in de byzantijnse ritus), Serapion (vierde eeuw, Egypte) en Cyrillus van Alexandrië (vijfde eeuw, Koptische kerk).

In de westerse kerk echter werden de eucharistische gebeden die er waren vrij snel verdrongen door de Romeinse canon. Een eerste versie van dit gebed vinden we bij Ambrosius van Milaan (339-397) in zijn doopcatechesen (De Sacramentis IV, 5-6). Zijn definitieve vorm kreeg de Romeinse canon onder paus Gregorius de Grote (590-604). Het is één groot, lang offergebed, waarin God gevraagd wordt om de gaven op het altaar aan te nemen en ze, omgevormd tot het lichaam en bloed van Christus, terug te geven aan de gelovigen (de gedachte van het sacrum commercium, de ‘heilige ruil’). Vanaf halverwege de achtste eeuw wordt het door de priester niet meer hardop, maar in stilte gebeden, onhoorbaar voor de gelovigen in de kerk. Achtergrond daarvan is het sacrosancte karakter van het gebed. Bijna zestien eeuwen lang is de Romeinse canon het enige tafelgebed geweest in de kerk van Rome. Pas met de liturgiehervorming die door het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) werd ingezet, kwam er naast dit gebed ruimte voor meer gebeden.

De Reformatie in de zestiende eeuw wees de sterke offergedachte van de Romeinse canon, en van de gehele misviering, af. Luther beperkte zich in de avondmaalsviering aanvankelijk slechts tot de prefatie (het eerste onderdeel van de canon), de inzettingswoorden, het Sanctus en Benedictus en het Onze Vader (Formula missae et communionis, 1523). Later, in zijn Deutsche Messse (1526) liet hij de prefatie weg en voegde hij op die plaats een parafrase van het Onze Vader toe met aansluitend een vermanend gedeelte voor wie aan het sacrament wilden deelnemen. Calvijn ontwierp voor de avondmaalsviering een eigen formulier waarvan de inzettingswoorden deel uitmaken en dat verder een vermanend en onderwijzend karakter heeft. In de anglicaanse traditie werden eveneens vermanende woorden gesproken en handhaafde men de prefatie en een consecratorisch gebed waarin de inzettingswoorden zijn opgenomen.

5.2 Nederland

De Liturgische Beweging in de twintigste eeuw betekent voor alle kerken in de gehele wereld een belangrijke impuls voor de vernieuwing van de liturgie, zeker die van avondmaal/eucharistie. De protestantse kerken in Nederland herontdekken weer de oorspronkelijke gebedsvorm van de avondmaalsviering. Hier moet zeker het werk van de Prof. dr. Gerard van der Leeuw-stichting genoemd worden, die in 1968 de Proeve van een Oecumenisch Ordinarium uitgaf, tien jaar later gevolgd door het ‘gemeenteboekje’ Onze Hulp. Daarin stonden vier orden voor de hoofddienst op zon- en feestdagen, waarvan het zegengebed uit de Didachè deel uitmaakt. Verder bood Onze Hulp een rijke keus aan tafelgebeden (van auteurs als Willem Barnard, Tom Naastepad, Niek Schuman en Wim van der Zee; 28 teksten in totaal). Rond de eeuwwisseling resulteren al deze liturgische vernieuwingen in de twee delen van het Dienstboek – een proeve (deel 1, 1998; deel 2, 2004) van de Protestantse Kerk in Nederland. Daarin worden twee sporen aangeboden voor de kerkdienst op zondag (A voor de meer oecumenisch georiënteerde en B voor de gereformeerde traditie). In dit dienstboek staan 42 tafelgebeden, van eigen Nederlandse bodem, maar ook uit de wereldwijde oecumene.

In andere kerken die het Liedboek gebruiken, is de invloed van de Liturgische Beweging ook merkbaar, zij het in mindere mate en veelal in een lager tempo.

5.3 Opbouw

De structuur van tafelgebeden van het anaphora-type is in prin­cipe niet veel anders dan die van het beracha-type. Kort gezegd komt deze ook neer op een drie­slag: dankzegging (aan God de Vader om zijn werken) – anamne­se   (gedachtenis van Gods heilsdaden, met name in Christus) – epi­clese (smeking om de heilige Geest). Toch zijn teksten van het anaphora-type door­gaans meer uitgewerkt. De opbouw van dergelijke tafel­gebeden is als volgt:

  • een inleidende beurtspraak tussen voorganger en gemeente, waarin tot de dankzegging opgeroepen wordt en deze gemotiveerd wordt (Dignum et justum est; Hij is onze dankbaarheid waardig);
  • een prefatie: dankzegging aan God de Vader om zijn daden van schepping, verlossing en heiliging. Dit onderdeel is meestal variabel naargelang het feest of de periode in het kerkelijk jaar en verwoordt dan de specifieke inhoud van het gevierde geloofsgeheim. De prefatie verwijst op het eind altijd naar de hemelse liturgie, bijvoorbeeld met bewoordingen als ‘Daarom, met alle engelen, machten en krachten, met allen die staan voor uw troon…’, en loopt over in:
  • de lofzang van het Heilig (Sanctus/Benedictus);
  • het zogenaamde post-sanctus, waarin de dankzegging verder wordt uitgewerkt en op Christus wordt toegespitst;
  • het instellingsverhaal, met de woorden van Jezus bij het brood en de beker. Dit gedeelte wordt door de gemeente beantwoord met een acclamatie (bijvoorbeeld ‘Zijn dood gedenken wij, zijn opstanding belijden wij, zijn toekomst verwachten wij. Maranatha’; zie Liedboek 407a en 407b, 407c en 407d voor varianten);
  • de anamnese: de uitdrukkelijke gedachtenis van Jezus' dood en opstanding (in sommige gebeden loopt dit onder­deel uit op de aanbieding van de gaven aan God);
  • de epiclese: het gebed om de heilige Geest over de gaven van brood en wijn en over de verzamelde gemeente. De epiclese kan ook gesplitst zijn. Dan wordt vóór het instellingsver­haal gebeden om de Geest over de gaven en erná om de Geest over de gemeente;
  • intercessiegebeden: voorbede-intenties voor levenden en doden. Ze drukken ook de verbondenheid uit met de kerk van alle tijden en alle plaatsen;
  • de doxologie: een afsluitende lofprijzing, doorgaans trinitair geformuleerd, bijvoorbeeld: ‘Door Hem, met Hem en in Hem zal uw Naam geprezen zijn, Heer onze God, almachtige Vader, in de eenheid van de heilige Geest, hier en nu en tot in eeuwigheid’;
  • het Amen: de bevestiging van het gehele gebed door de gemeente.

5.4 Inhoudelijke kenmerken

Het tafelgebed verwoordt het geloof van de gemeente in haar Heer. Het is eigenlijk een soort geloofsbelijdenis. Onder de gebeden in de liturgie behoort het tafelgebed dan ook tot de voor­naamste tek­sten. ­De inhoud luis­tert nauw. Niet ieder gebed is zomaar een tafel­gebed. Richtinggevend bij de samenstelling van dit gebed zijn de vijf elementen die het zoge­naamde ‘Lima-rapport’ van de Wereldraad van Kerken (1982) als typerend noemt voor eucha­ristie. Eucharistie is: dankzegging aan de Vader, gedachtenis van Christus, aanroeping van de heilige Geest, gemeenschap van de gelovigen en maaltijd van het Konin­krijk. Binnen dit kader zijn de volgende aandachtspunten te note­ren (zie ook de toelichting op de Maaltijd van de Heer in Dienstboek – een proeve, blz. 885):

  • het tafelgebed kent een trinitarische structuur: dankzeg­ging aan de Vader – gedachtenis van de Zoon – gebed om de heilige Geest;
  • het verwoordt eerst en vooral de eucharistia, de dankzeg­ging en lofprijzing, en ademt dus een doxologische sfeer;
  • het heeft een conciliaire reikwijdte. Het is het gebed van de gemeenschap der heiligen, die levenden en doden omvat. Het kenmerkt zich door kritische solidariteit en pastoraal-dia­conale aandacht;
  • het heeft een eschatologisch perspectief: in de Maaltijd van de Heer grijpt de gemeente vooruit op de maal­tijd van het koninkrijk van God en is zij gericht op de toe­komst die Hij heeft beloofd;
  • het tafelgebed is ondenkbaar zonder expliciete verwijzing naar brood en wijn als gaven van de Heer. In dit verband vermeldt het gebed uitdrukkelijk de instellingswoorden van het Laatste Avondmaal;
  • het heeft evenzeer oog voor Gods heilsgeschiedenis als voor zijn schepping;
  • het besteedt aandacht aan de enkeling, maar ook aan de samenleving en de wereld waarin wij leven;
  • het geeft zich rekenschap van het verleden in schuldbelij­denis en ver­zoening en is gericht op vernieuwing in de toekomst;
  • het verwoordt zowel de ontmoeting met de Heer die zijn gas­ten aan tafel nodigt (praesentia) als de ontmoeting van hen die tafelgenoten zijn (communio).

Niet altijd zullen al deze elementen even expliciet herkenbaar zijn, maar ze vormen wel het ruime kader waarbinnen een tafelgebed van het anaphora-type zich beweegt.

Tafelgebeden met een zuivere anaphora-opbouw zijn in het Liedboek niet te vinden. Wel vertonen 403c, 403d en 403e duidelijke kenmerken van het anaphora-type. De tekstbespreking van deze gebeden is te vinden onder de betreffende nummers.