Canon


Auteur: Pieter Endedijk

Algemeen

Een canon is een muziekvorm waarbij één melodie door verschillende stemmen (vocaal of instrumentaal) op verschillende momenten wordt ingezet. Het is de strengste vorm van meerstemmigheid. Het woord ‘canon’ is afgeleid van het Griekse woord ‘kanon’, dat ‘regel’ of ‘wet’ betekent. Dit duidde dan op de toelichtende zin waarin de wijze van uitvoeren werd omschreven. Velen kennen de canon als zangvorm uit het onderwijs (‘Vader Jacob’) maar in de compositietechniek neemt de canon een belangrijke plaats in. Een hoogtepunt bereikte de canon in de Renaissance en de Barok, o.a. in de meerstemmige vocale muziek van de 15e en 16e eeuw (de Franco-Vlaamse school) en in werken van bijvoorbeeld Johann Sebastian Bach (o.a. delen uit ‘Musikalisches Opfer’, BWV 1079, en ‘Die Kunst der Fuge’, BWV 1080). Maar ook voor minder serieuze toepassingen werden canons geschreven, zoals in Engeland, waar men van een round spreekt. De opname van canons in een Nederlands liedboek en de toepassing daarvan in de eredienst is tamelijk uniek. Men vindt in het Liedboek ca. 60 canons, verspreid over verschillende rubrieken. In dit artikel wordt verder ingegaan op vormen en toepassingen van canons.

Muzikale vormen

Men kan twee typen canons onderscheiden:

Cirkelcanon

De meest bekende vorm is de cirkelcanon, waarbij de melodie steeds vanaf het begin herhaald wordt. Bij de cirkelcanon is de canonmelodie in een aantal gelijke parten verdeeld, overeenkomstig het aantal canonstemmen. De stemmen eindigen tegelijkertijd bij de aangegeven fermates. Een voorbeeld van een cirkelcanon is Liedboek 103b, geschreven door Johannes Petzold:

De cirkelcanon is vooral goed bruikbaar bij minder goed geoefende zangers of incidentele groepen.

Enkelvoudige canon

Naast de cirkelcanon kennen we ook de enkelvoudige canon, waarbij de melodie door de verschillende partijen eenmaal wordt gezongen of gespeeld. Hoewel deze canon ook wel herhaald wordt, eindigen bij de enkelvoudige canon de stemmen na elkaar.
Een voorbeeld van een enkelvoudige canon is Liedboek 339g, een canon van Jan Valkestijn:

De eerste inzet is voor de vrouwen, de tweede voor de mannen. Deze canon wordt begeleid, de begeleiding is te vinden in het begeleidingenboek.

Andere vormen

Naast de enkelvoudige canon en de cirkelcanon bestaan in de muziekliteratuur ook meer ingewikkelde canonvormen, waarbij de verschillende stemmen elkaar niet exact imiteren. Een daarvan wordt hier apart genoemd, omdat deze ook in het Liedboek voorkomt: de intervalcanon, waarbij de canonpartij door de volgende stemmen niet op dezelfde hoogte (unisono) of een octaaf hoger of lager wordt geïmiteerd, maar in een ander interval. Een voorbeeld daarvan is Liedboek 230, geschreven door Willem Vogel. De inzetten worden onder de canon aangegeven. Dit is eigenlijk een klein motetje: de eerste inzet is de sopraanpartij (inzet op de d'), de tweede inzet zijn de mannen die een octaaf lager (d) beginnen dan de sopranen, de derde inzet zijn de alten (evt. tenoren), die op een a beginnen.

De canon in de liturgie

Toepassen van canons in de liturgie vraagt om een zorgvuldige doordenking. Afgezien van praktische aspecten als verdeling in groepen en leiding, kan een canon de beweging van de liturgie stilzetten. Er zijn momenten in de liturgie voor de canon geschikt, andere momenten minder. Als voorbeeld een canon als Kyrie, Liedboek 301c, geschreven door Ignace de Sutter:

Het Kyrie is een dynamisch moment in de liturgie: er is actie en er zijn diverse rollen. Deze canon kan als zelfstandig Kyrie gezongen worden. Bij een litanievorm met diverse intenties, kan niet na elke intentie de canon worden gezongen. Dan doorbreekt de canon de beweging in de liturgie. Men kan wel na elke intentie de melodie eenstemmig zingen en alleen de laatste keer in canon. Er zijn ook canons die een handeling kunnen begeleiden, bijvoorbeeld Liedboek 219 bij een lichtprocessie of het ontsteken van kaarsen. De tekst is van Wim Pendrecht, de melodie van Nico Verrips:

Canons zijn niet alleen in het Liedboek opgenomen om in de eredienst te gebruiken. Canons kunnen in het bijzonder gebruikt worden op allerlei andere momenten. Een aantal canons is daarvoor specifiek bestemd. Canons kunnen meestal uit het hoofd gezongen worden. De tekst van een canon is de sleutel tot het gebruik en de liturgische toepassing, in of buiten de eredienst.

1. Liedcanon

Een eerste groep wordt gevormd door de liedcanons, een genre dat in Duitsland heel populair is. Een liedcanon is een canon waarvan de melodie ontleend is aan een bestaand lied. Als tekst is een fragment van de liedtekst gebruikt. Alle liedcanons die in het Liedboek staan zijn ‘incipitcanons’: de canonmelodie is gebaseerd op het begin van de liedmelodie. Het woord incipit betekent aanhef of beginregel.
Een voorbeeld van een liedcanon is Liedboek 302a, waarvan Herbert Beuerle de melodie schreef:

Toepassingsmogelijkheden:
• als vocale intonatie en eventueel ook als coda van het lied: de canon wordt, eventueel door een
aparte zanggroep, vóór en/of na de bijbehorende liedstrofen gezongen; liedcanons zijn
daarom in het Liedboek direct na het lied geplaatst;
• als afwisseling tussen één of meer strofen;
• als zelfstandige vorm;
• als ‘refrein’ bij een lezing
Bij liedcanons treft men meestal een tekstgedeelte van de eerste strofe aan. Men kan natuurlijk variëren door zonodig ook tekstgedeelten van andere strofen te gebruiken.

2. Canons gebaseerd op een bijbeltekst

Er zijn ook canons gebaseerd op een bijbeltekst bijvoorbeeld een psalmvers. Deze canon kan zelfstandig gebruikt worden of als refrein of acclamatie bij een gesproken lezing of een gereciteerde psalm. Een voorbeeld is Liedboek 66a. De oorspronkelijke melodie is van Michael Praetorius, in Taizé is de tekstplaatsing en het ritme aangepast:

Bij gebruik in combinatie met een gelezen of gezongen tekst is het aan te bevelen om de melodie alleen de laatste keer (keren) in canon te zingen; eventueel opbouwen: éénstemmig, tweestemmig etc. Als de canon te lang duurt, doorbreekt het de balans en is het effect van de canon als refrein of acclamatie verdwenen.

3. Canons gebaseerd op een vrije tekst

Tenslotte zijn er canons waarbij de tekst niet ontleend is aan een lied of de bijbel. Deze canons zullen in het algemeen vooral bestemd zijn voor een specifiek liturgisch moment en functioneren zelfstandig. Hierbij zijn ook canons die niet voor de eredienst zijn geschreven, maar voor gebruik thuis (bijvoorbeeld bij de maaltijd) of daarbuiten. Een eenvoudige maaltijdcanon is Liedboek 226. De melodie is van Paul Ernst Ruppel, de Nederlandse tekst schreef Gert Landman:

Leiding en begeleiding

Organisatie

Het zingen van canons vraagt om organisatie en leiding: er moeten groepen worden gevormd en de canon moet worden geleid: inzetten en afsluiting(en) moeten worden aangegeven. Dat vraagt om een geschoolde musicus, al dan niet professioneel. Het leiden van canons wordt vaak onderschat. Het plezier van canonzingen verdwijnt als men andere groepen niet meer kan horen. Ontsporingen ontstaan meestal niet door fouten die gezongen worden, maar doordat men elkaar niet kan horen. Als grote groepen in blokken worden verdeeld, ontstaat ook vaak het effect dat zangers elkaar niet kunnen horen. Een eenvoudige oplossing is door gemengde groepen te maken aan de hand van geboortemaanden. ‘Wie in januari, februari of maart geboren is, is groep 1…’ etc. Het levert, naast veel plezier, ook een mooiere klank op.
Wordt een canon in de liturgie gezongen, dan is het geven van regieaanwijzingen tijdens de liturgie een hinderlijke onderbreking. Men kan die dan beter voor iedereen op papier zetten. Werk met heldere aanduidingen: bijv. ‘linkerzijde’ en ‘rechterzijde’ (altijd gezien vanuit de zangers!) of ‘doopvontzijde’ en ‘kanselzijde’.

Belangrijke aspecten voor de dirigent

Veel canons zijn eigenlijk geschreven voor gelijke stemmen, dus alleen vrouwen of alleen mannen. Bij gemengde stemmen kunnen ongewenste stemkruisingen en akkoordliggingen ontstaan. Dat kan ook gebeuren als de canonpartijen door verschillende koorgroepen (sopraan, alt, tenor, bas) of aparte vrouwen- en mannengroepen worden gezongen. Dat kan voorkomen worden door een zorgvuldige analyse van de canonmelodie en de wijze waarop de stemmen samenklinken. Ook dat analyseren is vakwerk!
Bij dat analyseren hoort ook de vraag hoe en op welk moment een canon wordt afgesloten. Als de stemmen tegelijkertijd eindigen is het van belang hoe het slotakkoord klinkt. Hebben de laagste stemmen ook de laagste toon? Is de ligging van het slotakkoord goed? In het Liedboek worden geen nadere aanwijzingen voor stemverdelingen tussen mannen en vrouwen gegeven, omdat meestal de canongroepen gemengd zijn samengesteld en veel afhankelijk is van de mogelijkheden ter plaatse. Een belangrijk hulpmiddel voor de dirigent is de wijze waarop de canons in het Liedboek zijn gezet. Wat in verschillende stemmen tegelijkertijd klinkt, staat recht onder elkaar, zodat er als het ware een ‘partituur’ ontstaat en de dirigent de samenklank zich kan voorstellen. Als voorbeeld Liedboek 434a, een liedcanon waarvan de melodie door Paul Horn ontleend is aan het gelijknamige lied:

Begeleiding

Canons worden meestal onbegeleid gezongen. Bij de meeste canons is daarom ook geen begeleiding opgenomen in de begeleidingsuitgave.
Cirkelcanons zijn gebaseerd op een harmonisch schema. Bij veel van dergelijke canons zijn akkoordsymbolen boven de melodie geplaatst. Met die symbolen kan zo nodig een eenvoudige begeleiding worden gemaakt, niet alleen voor orgel, ook voor andere akkoordinstrumenten, zoals piano en gitaar.
Als voorbeeld Liedboek 465. Dit is een canon van W. Christlein. Andries Govaart vertaalde de Duitse tekst.

In de begeleidingsuitgave staat bij deze canon een voorbeeld van de uitwerking van de akkoorden:

Bij enkele canons is een ostinato opgenomen, een motief dat steeds herhaald wordt. Soms is deze ostinato ad libitum, dat wil zeggen naar keuze (zoals bij Liedboek 616a), andere keren is dit ostinato een noodzakelijk onderdeel van de canon, anders zouden de samenklanken niet compleet zijn. Als voorbeeld daarvan Liedboek 473a, een melodie van Friedrich Grünke, gebaseerd op het bekende kerstlied:

Ostinato’s en canonpartijen kunnen ook door instrumenten worden gespeeld! Er zijn ook canons waarbij een obligate instrumentale begeleiding is. Die begeleiding vindt men in de begeleidingsuitgave. Als voorbeeld van een canon met een obligate instrumentale begeleiding: Liedboek 284 (tekst: Sytze de Vries; muziek: Christiaan Winter):

Tenslotte: canons zijn voor kinderen jonger dan 9 jaar niet geschikt. Hun harmonisch gehoor is dan nog onvoldoende ontwikkeld om samenklanken te kunnen herkennen.

Moeilijkheidsgraad – geschiktheid voor gemeentezang

Gelet op de muzikale moeilijkheidsgraad kunnen we onderscheiden:

A. Eenvoudige canons die ook door ongeoefende zangers en gemeenteleden zijn te zingen; het zal in de meeste gevallen gaan om canons die men ‘op het gehoor’ kan aanleren en die eenvoudig in de liturgie zijn te gebruiken. In het algemeen berusten deze canons op een steeds herhalend akkoordenschema. De meeste liedcanons behoren tot deze categorie.

B. Canons met een middelmatige moeilijkheidsgraad; hierbij is voor het praktisch gebruik de ondersteuning van een voorzanger, koor of zanggroep gewenst/noodzakelijk; in de praktijk zal dit kunnen betekenen dat de gemeente niet alle canonstemmen zingt; deze canons zullen alleen in bepaalde gemeenten/situaties/settings gebruikt kunnen worden; als een canon een (toegevoegd) ostinato heeft, kan de gemeente evt. dit zingen.

C. Canons alleen geschikt voor koor of een kleine geoefende groep.

Liederen in canon zingen

Er zijn enkele liederen die in canon gezongen kunnen worden, hoewel de componist dat meestal niet zo bedoeld heeft. De begeleidingen bij deze liederen zijn niet altijd geschikt om zo’n lied als canon te begeleiden. Advies is om zeer terughoudend met deze canonvorm om te gaan.

Canons