Zoek een persoon

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} personen getoond

Geen personen gevonden

Jacobus Revius


gravure van J. Snijderhoef naar een niet meer bestaand schilderij van Frans Hals

geboren: november 1586 te Deventer
overleden: 15 november 1658 te Leiden

Bijdrage in het Liedboek

866 Zolang als ik op aarde leven zal (t)

Leven en werk

Jeugd

Jacob Reefsen werd in november 1586 in Deventer geboren als zoon van burgemeester Rijck Reefs en Cornelia Heynck, dochter van de Deventer burgemeester Johan Heynck. Vader Reefs was op dat moment niet thuis: hij was met een collega naar Den Haag gereisd om de Staten-Generaal te waarschuwen voor het gevaar dat hun stad bedreigde. Het mocht niet meer baten. Stanley, die als bevelhebber over een Engelse troepenafdeling Deventer moest verdedigen, pleegde verraad, waardoor de stad in Spaanse handen viel. Rijck Reefs, die tevens lakenkoopman was, ging niet naar Deventer terug, maar vestigde zich in Amsterdam. Enkele maanden later voegde moeder Cornelia zich met haar baby bij haar man. Het gezin bleef in Amsterdam wonen, ook toen prins Maurits Deventer in 1591 heroverd had. In de periode dat Jacob de Latijnse school bezocht, stierf zijn vader. Jacobs grootvader Johan Heynck stimuleerde hem bij zijn studie en de Deventer stadsregering besloot hem een beurs te geven, maar bedong daarbij dat de begaafde Jacob na voltooiing van zijn theologische studie een eventueel beroep naar de gereformeerde kerk van Deventer zou aanvaarden.

Studie

Als achttienjarige begon Jacob in Leiden aan deze studie, waarbij in de eerste jaren het accent lag op de klassieke letteren en wijsbegeerte. De briljante Leidse hoogleraren Scaliger en Heinsius zullen Jacob geïnspireerd hebben. In zijn eerste disputatie draagt hij zijn stellingen op aan mensen die na de dood van zijn vader in Amsterdam veel voor hem betekend hebben: familieleden en taaldocenten van de Latijnse school. Ook noemt Jacob in dit verband de naam van de predikant Jacobus Arminius, die hij in Amsterdam waarschijnlijk geregeld had horen preken, en die zich op de Latijnse school op de hoogte liet houden van de vorderingen van de leerlingen. Dezelfde Arminius was nu in Leiden zijn hoogleraar. Hij prijst hem niet alleen als ‘zeer befaamd hoogleraar in de theologie’, maar ook als ‘buitengewone bevorderaar van mijn studies’ (De Bruijn 2012, blz. 57). Na drie Leidse jaren, waarin de tegenstellingen tussen de hoogleraren Gomarus en Arminius zich gingen toespitsen, besloot Jacob zijn studie aan de Franeker universiteit te vervolgen. Daar latiniseerde hij zijn naam tot Revius. Hij ging zich kritischer opstellen tegenover de opvattingen van Arminius en werd later een overtuigd aanhanger van de rechtzinnig-gereformeerde opvattingen van Gomarus en een bestrijder van de remonstrantse ideeën.
Revius rondde zijn studieperiode af met een reis door Frankrijk langs verschillende universiteitssteden (1610-1612). Hij werd er in literair opzicht beïnvloed door La Pleïade, een groep van jonge renaissancedichters, waaronder Ronsard, Du Bartas en Marot (zie over deze laatste ook de bespreking van Liedboek 866).

Predikant in Deventer (1614-1641)

Nadat Revius in enkele plaatsen in de Achterhoek kort als (hulp)predikant werkte, werd hij in 1614 predikant in Deventer. Hij trouwde een jaar later met Christina Augustinus. Het echtpaar kreeg zeven kinderen, van wie vier op zeer jonge leeftijd stierven; een van hun dochtertjes vond de dood toen hun huis instortte. Revius heeft ondanks al dit persoonlijke leed in Deventer ook veel positiefs meegemaakt: het ledental van de gereformeerde kerk groeide sterk, hij werd beheerder van de beroemde stadsbibliotheek, lid van de schoolraad, richtte het Deventer muziekcollege op en was betrokken bij de oprichting van het Deventer Athenaeum en de werving van hoogleraren. Bovendien publiceerde hij allerlei werken in diverse talen. Hij maakte – naast zijn Nederlandstalige poëtische werk (zie onder, paragraaf Revius’ dichtwerk) – bijvoorbeeld een Griekse vertaling van de Nederlandse geloofsbelijdenis (waarvoor in Constantinopel belangstelling bleek te bestaan), gaf de Franstalige correspondentie van de Leidse classicus Scaliger uit en schreef een pausengeschiedenis in het Latijn: Historia pontificum romanorum en een standaardwerk over de geschiedenis van zijn stad Deventer, eveneens in het Latijn: Daventria illustrata, dat pas in 1651 werd gepubliceerd.
Vanwege zijn voortreffelijke kennis van het Hebreeuws werd hij in 1621 als enige belletrist aangetrokken als revisor van het Oude Testament van de Statenvertaling, die immers uit de oorspronkelijke talen diende te worden overgezet, zo had de synode van Dordrecht in 1618/1619 besloten. Voor dit werk moest Revius in de jaren 1633 en 1634 zelfs tijdelijk in Leiden gaan wonen, een situatie waarmee zijn kerkenraad niet erg ingenomen was. In 1641 dreigde Deventer zijn begaafde predikant definitief kwijt te raken, want de raadpensionaris van Leiden bood hem een eervolle baan aan in die stad.

Regent in Leiden (1641-1658)

Revius werd na langdurig overleg met zijn kerkenraad en de Deventer stadsregering benoemd tot regent van het Leidse Statencollege, een instelling van de universiteit voor studenten theologie die een studiebeurs van de Staten hadden gekregen. Revius werd hun toezichthouder en studieleider, hij gaf hun disputeercolleges en kreeg zodoende invloed op de predikantenopleiding in Leiden.

Hij was geen regent die met harde hand regeerde. Enkele keren schreef hij bijvoorbeeld een tolerant betoog over de haardracht, een kwestie die soms hoog opspeelde. Maar wanneer het de officiële kerkleer betrof, was Revius feller. Achtmaal publiceerde hij een geschrift tegen de filosofie van René Descartes, die hij reeds in Deventer persoonlijk had ontmoet. Een groeiend aantal studenten ging omstreeks 1640 dwepen met deze filosoof, die vond dat twijfel een goed uitgangspunt was in de wetenschap: is het wel waar dat de aarde het centrum is van de kosmos? Het oude wereldbeeld van Ptolemaeus werd nog steeds door Revius omarmd. Dat zal tijdens de disputeercolleges pittige debatten veroorzaakt hebben. De betekenis van de Hebreeuwse woorden moest in de ogen van Revius tot de volle waarheid leiden: het scheppingsverhaal in Genesis geeft volgens hem historie, geen allegorie. Revius’ subregent was daarentegen een enthousiaste volgeling van Descartes, waardoor zijn verhouding met Revius constant onder spanning stond.

Revius bleef strijden en schrijven: viermaal werd er een disputatiebundel van hem gedrukt, in het Latijn uiteraard. De neerlandica Enny de Bruijn berekende in haar proefschrift de omvang van Revius’ gedrukte publicaties op 13.113 pagina’s (De Bruijn 2012, blz. 532). Voor poëzie en historie was er in Leiden geen tijd meer, de theologie eiste hem helemaal op.

Evenals in Deventer maakte Revius ook in Leiden veel persoonlijk leed mee. Zijn echtgenote overleed al in 1643 en drie dagen later stierf zijn twintigjarige dochter Cornelia. Revius hertrouwde in 1646 met Tanneke Berten. Enkele jaren later stierf ook Richard, met wie vader Revius veel te stellen heeft gehad. Toen leefde van zijn kinderen alleen Theodora nog. Revius overleed op 15 november 1658 en werd begraven in de Leidse Pieterskerk.

Revius’ dichtwerk

De meeste van zijn liederen en gedichten schreef Revius in Deventer. In 1630 kwam daar zijn verzamelbundel uit: Over-Ysselsche Sangen en Dichten. Tegenwoordig wordt hij vanwege deze bundel beschouwd als de beste dichter uit de kring van het calvinistische protestantisme uit de zeventiende eeuw. Maar in zijn eigen tijd en lang daarna waren maar weinigen op de hoogte van het bestaan van dit werk. Deze moeizame receptie van de bundel zal te maken hebben met het feit dat weinig geloofsgenoten van Revius geïnteresseerd waren in renaissancistische poëzie: het veelzijdige werk was voor hen te elitair. Bovendien was de titel niet slim gekozen: het woord ‘Over-Ysselsche’ suggereert dat het werk een regionaal karakter heeft, wat beslist niet zo is. Pas in de negentiende eeuw herkende iemand die bepaald geen geestverwant van Revius was diens grootheid als dichter. Het was dr. J. van Vloten, literatuurhistoricus uit Deventer, die in 1863 met zijn bloemlezing uit Revius’ gedichten zorgde voor eerherstel van de grote voorganger. De Revius-studie werd daarna door anderen voortgezet, waarbij W.A.P. Smit van grote betekenis is geweest: hij promoveerde in 1928 op De dichter Revius, en bezorgde in 1930/1935 een nieuwe editie van de Over-Ysselsche Sangen en Dichten.

De verzamelbundel kent twee delen. Deel I bevat de bijbelse liederen en gedichten, chronologisch gerangschikt in bijbelse volgorde, van schepping tot voleinding. Twee door Revius compleet herdichte bijbelboeken zijn erin te vinden: Het Hoghe Liedt Salomons, eerder in 1621 als zelfstandig dichtwerk verschenen, en De Klaagliederen van Jeremia. Ook waagde Revius zich aan een bijbels treurspel in vijf bedrijven: Haman, dat de geschiedenis van het bijbelboek Ester behandelt. Revius’ dichtwerk kent een grote vormenrijkdom. Van zijn vele sonnetten werd vooral ‘Hy droech onse smerten’ met de beginregel ‘T’en zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten’ heel bekend. Dit deel I van de bundel werd door W.A.P. Smit aangeduid als ‘Het epos der Godsgeschiedenis’. Deel II heeft een andere inhoud: het bevat bijvoorbeeld bruiloftsdichten, epigrammen, lof- en lijkdichten. maar ook talrijke vaderlandse gedichten over de strijd met Spanje, waarbij de veroveringen van Deventer (1591) en ’s-Hertogenbosch (1621) door Maurits niet mochten ontbreken.

Nog net in zijn Deventer periode zag ook een complete psalmberijming van Revius het licht. Deze verscheen in 1640 onder de titel: De CL Psalmen Davids, eerst in Nederlantschen dichte gebracht door Petrum Dathenum, ende nu in sin ende rijmen gebetert. Dit werk kon niet kerkelijk geijkt worden: dat zou een generale synode moeten doen, maar de Staten-Generaal hielden na 1618/1619 eeuwenlang zo’n vergadering tegen. In 1651 verscheen er nog een tweede druk van Revius’ psalmboekje.

Sangen en dichten worden kerkliederen

Zijn er tijdens Revius’ leven liederen van hem gezongen in kerken? Het is mogelijk dat er na 1640 mensen waren die met een psalmbundel van Revius ter kerke gingen en hieruit zongen in plaats van uit de officieel voorgeschreven berijming van Petrus Datheen. We weten immers dat de vreemde gewoonte was ontstaan, waarbij in de kerk gelijktijdig uit verschillende berijmingen werd gezongen, wat mogelijk was omdat de diverse nieuwere berijmingen parallel lopen met die van Datheen. Maar het is minder waarschijnlijk dat er liederen uit de Over-Ysselsche Sangen en Dichten in de Deventer Lebuïnuskerk geklonken hebben, omdat er naast de psalmen geen gezangen in de gereformeerde kerken waren toegestaan buiten de zeven Eenige gezangen die achter de psalmen van Datheen stonden afgedrukt. Overigens is het bekend dat buiten Holland met dit strenge synodale voorschrift soms de hand werd gelicht door de kerken. Maar vast en zeker zijn er liederen van Revius gezongen op het Deventer muziekcollege of op de scholen. Revius leende voor zijn liederen moderne melodieën, vaak afkomstig uit Frankrijk, waarvan hij er vele kende: hij was zeer muzikaal. Nauwkeurig vermeldde Revius boven zijn liederen steeds de wijsaanduidingen.

Nadat sporadisch al eerder enkele liederen van Revius in liedbundels verschenen waren, zorgde het verschijnen van Smits editie uit 1930 voor een stroomversnelling. In de gezangbundel van de kerken in Hersteld Verband (1933) werden acht liederen van Revius opgenomen. In Haspers driedelige serie Geestelijke liederen uit den schat van de kerk der eeuwen (1935-1937) werd dit aantal nog uitgebreid tot twaalf. Hasper had daarbij merkwaardigerwijs ook een sonnet gekozen als lied, nummer 157: ‘’t En zijn de Joden niet, Heer Jesu, die U kruisten.’ Revius had hierbij natuurlijk geen melodie vermeld, omdat een sonnet een leesgedicht is met twee kwatrijnen (strofen van vier regels) en twee terzinen (strofen van drie regels). Hasper zocht er twee verschillende zeventiende-eeuwse melodieën bij: een met vier regels voor beide kwatrijnen en een met zes regels voor de tot één strofe samengesmede twee terzinen.

In de ‘Hervormde Bundel-1938’ zijn drie gezangen uit Haspers twaalftal overgenomen respectievelijk als nummer 212, 276 en 279, drie prachtige liederen met deze beginregels: ‘O groote God, o goede Heer’, ‘In ’t Oosten klaar, laat blozen’ en ‘De nacht, de moeder van de rust’. In het Liedboek voor de kerken (1973) zijn deze drie terecht weer opgenomen, samen met vier andere. Bij die vier was één nieuwkomer: ‘Zolang als ik op aarde leven mag’. Dit is het enige lied van Revius dat is opgenomen in het Liedboek, Zingen en bidden in huis en kerk (2013): nr. 866.

Auteur: Sybe Bakker 

Bronnen

Enny de Bruijn, Eerst de waarheid, dan de vrede. Jacob Revius 1586-1658. Zoetermeer 2012.
Jacobus Revius, Over-ysselsche Sangen en Dichten. Editie W.A.P. Smit. Utrecht 1976. Ongewijzigde herdruk van de uitgave Amsterdam 1930-1935.
Strengholt, Bloemen in Gethsemané. Verzamelde studies over de dichter Revius. Amsterdam / Alphen aan den Rijn 1976.
Dick Wursten, Jacobus Revius 1586-1658, www.dick.wursten.be/revius.htm.

Externe link

https://nl.wikipedia.org/wiki/Jacobus_Revius