Zoek een persoon

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} personen getoond

Geen personen gevonden

Dirk Raphaëlsz. Camphuysen


portret door G. Casteleyn en Salomon Savery

geboren: 1586 te Gorinchem
overleden: 9 juli 1627 te Dokkum

Bijdrage in het Liedboek

901 Ik hoor trompetten klinken (t)

Leven en werk

Jeugdjaren (1586-1608)

Dirk Rafaelsz. Camphuysen werd in 1586 in Gorkum geboren uit het huwelijk van Rafael Camphuysen en Maria van Maseick. Vader Rafael oefende het vak uit van meester-chirurgijn, en moeder Maria was een actief lid van de doopsgezinde gemeente in Gorkum. Ze was de dochter van Hans van Maseyck, die in 1568 als doopsgezind martelaar door onthoofding om het leven werd gebracht.
Toen moeder Maria stierf, was Dirk acht jaar, enkele jaren later stierf ook vader Rafael. Dirk kwam toen in de leer bij een plaatselijke kunstschilder,maar mr. Willem Traudensius, rector van de Latijnse school in Gorkum, vond dat Dirk moest gaan studeren. Dirk kreeg van Traudensius en de conrector privaatlessen en na enige tijd kon hij op school als ‘ondermeester’ iemand vervangen. In 1608 verliet Dirk de school met een goed getuigschrift omtrent zijn kennis van ‘letteren’ en ‘logica’. 

Studie (1608-1611)

Dirk werd vervolgens toegelaten op het ‘Staten-College’ in Leiden, waar ongeveer veertig onbemiddelde theologiestudenten konden worden gehuisvest op kosten van de Staten van Holland en West-Friesland. Het Staten-College stond onder leiding van de regent Petrus Bertius, die tijdens disputeercolleges geregeld remonstrantse denkbeelden verdedigde, maar er moeilijk in slaagde een goede sfeer te scheppen in het Staten-College. Dirk vond in dit klimaat weinig vrienden, alleen met de student Johannes van Allendorp, die sympathiseerde met de ideeën van Bertius, sloot hij een vriendschap die levenslang standhield. Johannes was na zes jaar nog niet afgestudeerd, en toen daarna zijn beurs niet verlengd werd, vertrok hij uit Leiden en werd leraar in Gorkum.
Dirk verdiepte zich tijdens de eerste drie voorbereidende studiejaren in de letteren, de vrije kunsten en de logica, maar daarna zouden nog drie jaar studie aan de theologische faculteit moeten volgen. Na het vertrek van Johannes zag hij dit niet zitten. Dirk had Johannes helpen verhuizen en daarbij diens zus Anneke ontmoet: hij werd verliefd op haar en wilde net als Johannes de Sleutelstad te verlaten. In die situatie werd hem een baan aangeboden.

Zwerftocht (1611-1617)

Gideon vanden Boetzelaer, gouverneur van Loevestein, zocht in 1611 een huisleraar voor zijn twee zoons. Bertius van het Staten-College prees Camphuysen daarvoor aan. Hij kreeg deze betrekking, maar vertelde niemand iets van zijn plan te gaan stoppen met de studie. Bertius en Vanden Boetzelaer gingen ervan uit dat Camphuysen zijn theologiestudie zou voortzetten. Deze maakte nog een tweede onhandige fout: toen mevrouw Vanden Boetzelaar een gouvernante zocht, raadde Camphuysen aan om Anneke van Allendorp, predikantsdochter uit Dordrecht hiervoor te vragen, zonder te reppen van zijn relatie met Anneke. Zij kreeg de betrekking, drie maanden later werd ze zelfs aangesteld tot hoofd van de huishouding. Het personeel op Loevestein kreeg argwaan, zodat de situatie voor Dirk en Anneke onhoudbaar werd. Uit schaamte vertrokken ze.
Waar moesten ze heen? Moeder Van Allendorp, de weduwe van ds. Godefridus van Allendorp in Dordrecht, wilde hen niet ontvangen. Anneke besloot toen naar een vroegere overbuurman in Hoedekenskerke te gaan, Dirk reisde met haar mee. Ze bleken welkom te zijn, en konden er tijdelijk blijven. Een predikant uit Dordrecht verweet moeder Van Allendorp haar onchristelijk gedrag, en verklaarde dat de onwettige relatie snel wettig moest worden. Dat had effect. Moeder stuurde Anneke en Dirk een brief waarin ze hen uitnodigde naar Dordrecht te komen. Daar werd hun huwelijk op 11 april 1613 voltrokken. De familie Vanden Boetzelaer, nog steeds gesteld op Dirk en Anneke, stuurde het jonge echtpaar geld en een kar met kostbaar huisraad.
Johannes ontving hen voorlopig in Gorkum. In die periode liet Camphuysen zich in de gereformeerde kerk dopen door een remonstrantsgezinde predikant, nog vóór de geboorte en de doop van hun eerste kind Justinus. Maar inkomsten waren er niet. Vanden Boetzelaer adviseerde Dirk om alsnog predikant te worden, en intussen les te gaan geven. Hij werd leraar aan de Hieronymusschool te Utrecht, waar hij in een onprettig werkklimaat terechtkwam. In 1615 werd Elisabeth geboren, in 1616 Raphael. Camphuysen vluchtte in zijn studeerkamer, verdiepte zich in het geschrift de Enge Poorte van Eduardus Poppius, remonstrants predikant in Gouda. Dit boek overtuigde hem ervan dat hij niet via uitverkiezing zalig kon worden, maar alleen via loutering op het smalle pad van strijd, smaad en lijden. Een goede mentor voor Camphuysen werd Jacobus Taurinus, remonstrants predikant te Utrecht. Camphuysen mocht geregeld zelfs Taurinus vervangen in de Domkerk, waar zijn preken graag gehoord werden. In 1617 werd er een opvolger van Camphuysen benoemd aan de Latijnse school, omdat Camphuysen ‘hem [=zich] tot het predikampt heeft begeven’.

Predikant (1617-1619)

Voor een predikant met remonstrantse sympathieën was 1617 een jaar met weinig hoopvolle vooruitzichten. Camphuysen slaagde voor zijn proponentsexamen, werd beroepen door de kerk van Vleuten waar hij op handen gedragen werd door de dorpsbevolking. Maar niet veel later stelden de contraremonstranten de ‘akte van separatie’ op, waarin zij verklaarden de remonstrantsgezinden niet langer als medeleden binnen de kerk te beschouwen. Toen prins Maurits partij koos voor de contraremonstranten, kreeg de kerkelijke kloof een politieke dimensie, zodat er een burgeroorlog dreigde. De Utrechtse remonstrantse predikanten werden vervangen door contraremonstanten. Uit protest liepen groepen remonstrantsgezinden uit Utrecht zondagsmorgens naar Vleuten om Camphuysen te horen. Om dit tegen te gaan werd vanuit kerkelijk Utrecht geregeld dat op 14 april 1619 een calvinistische predikant in Vleuten zou voorgaan. Toen in het bomvolle kerkje die zondag de predikant Zegerman de kansel besteeg, liepen de Utrechtse remonstranten de kerk uit. Camphuysen leidde hen naar de boomgaard achter de kerk en hield daar een hagepreek. Als gevolg hiervan werd het Camphuysen verboden nog langer in de provincie Utrecht te preken.
Een maand later werd Oldenbarnevelt onthoofd en werden de remonstrantse predikanten die deel hadden uitgemaakt van de synode van Dordrecht 1618-1619, geschorst omdat ze weigerden de leerbeslissingen van de synode te ondertekenen. De Staten Generaal vroegen hun daarna een ‘akte van stilstand’ te tekenen, waarmee ze zouden beloven zich te onthouden van ‘alle kerckelycke diensten ende bedienyngen’ in de Republiek. Slechts één predikant tekende, de anderen werden vanuit Den Haag per kar als ballingen naar Waalwijk gereden, de grens over.
In juli werden ook de predikanten die in Rotterdam hadden geprobeerd een anti-synode te organiseren, verbannen. Toen Camphuysen op een zondag in deze stad zou voorgaan, bleek de Prinsenkerk gesloten te zijn. Enkele honderden gelovigen die zich voor de kerk hadden verzameld, trokken toen naar het terrein van de remonstrantse bierbrouwer Pesser, Camphuysen beklom een stellage van biertonnen, en begon aan zijn preek, maar moest snel de wijk nemen toen burgemeester Duin met gewapende soldaten verscheen. Anneke, inmiddels in verwachting van een vijfde kind, waarschuwde bezorgd haar man. Ook zijn verbannen collega’s in Waalwijk waren slecht te spreken over de Rotterdamse rellen.

In dezelfde maand besloten de Staten Generaal dat elke predikant die niet akkoord ging met de leerbesluiten van de synode van Dordrecht, de ‘akte van stilstand’ moest ondertekenen. Wie dat weigerde, zou worden verbannen. Camphuijsen schreef een brief op 14 augustus 1619 aan de Staten van Utrecht, waarin hij verzocht ontheven te worden van het predikambt en zich aanbeval voor een andere betrekking... Toen verliet hij de pastorie zonder een adres achter te laten: hij dook onder.

Opnieuw een zwerftocht (1619-1627)

Camphuysen trok naar Amsterdam, waar hij een goedkoop huisje huurde in de Jordaan. Anneke verkocht in Vleuten het luxe, geschonken huisraad en met vierhonderd gulden vertrok ze met de kinderen naar Amsterdam. Camphuysen kreeg een baan bij de drukker-uitgever Willem Jansz. Blaeu. Hij kreeg zelfs nog een beroep van de remonstrantse gemeente van Rotterdam, maar Camphuysen vroeg beleefd om uitstel, wat afstel betekende. Helemaal toen de Staten van Utrecht op 5 februari 1620 besloten hem te verbannen.
Twee dagen later verlieten Camphuysen, Anneke, de kinderen en de Haarlemse drukker Pieter Arentsz samen het land en trokken naar Norden. Met toestemming van graaf Enno III van Oost-Friesland begonnen ze daar een drukkerij. Het eerste werk dat Arentsz in 1620 in Norden drukte, was De broederlycke eendracht, een pamflet van Camphuysen op rijm. Samen met nog andere vluchtelingen uit de Republiek vormden ze in Norden een collegiantenvergadering, waarbij niet meer iemand als predikant optrad, maar waar iedereen als gelijke kon optreden en spreken, en waar alternatieve liederen klonken. Het werd een gemeenschap naar het hart van Camphuysen: geen kerkgenootschap met een kerkorde, belijdenisgeschriften en psalmen van Datheen. Hij was dan ook niet blij geweest, toen de remonstranten in 1619 hun eigen leiders vroegen een belijdenis op te stellen.
In 1622 vluchtte Camphuysen met zijn gezin uit Norden weg omdat de graaf Von Mansfeld met zijn troepen Oost-Friesland bedreigde. Ze trokken naar Harlingen waar Camphuysen een half jaar werkte aan het manuscript van zijn liedbundel Stichtelycke rymen, waarvan in 1624 de eerste druk anoniem zou verschijnen. Maar toen de Staten van Friesland vanwege een samenzwering tegen Maurits strenger gingen optreden tegen de remonstranten, en Camphuysen dreigde te worden verraden, vertrok het gezin snel naar Ameland, het eiland dat destijds onafhankelijk was van de Republiek, en andersdenkenden met rust liet. Maar de mogelijkheid er de kost verdienen, bleek er voor Camphuysen niet te zijn.

Dokkum

Vijf maanden later gingen ze terug naar het vasteland, in de hoop ergens een winkel in garen en stoffen te kunnen beginnen. Ze huurden een huisje in Dokkum, maar het stadsbestuur wilde alleen Anneke en de kinderen toelaten. Camphuysen, die nog steeds weigerde de ‘akte van stilstand’ te ondertekenen, diende te vertrekken. Gelukkig pleitten enkele Dokkumer notabelen voor hem, zodat hij in Dokkum kon blijven. Hij stortte zich in de vlashandel, wat een redelijk bestaan opleverde.
Niet veel later ontving Camphuysen een brief uit Polen, waarin hem het rectoraat werd aangeboden aan een theologische school in Krakau. Uit de antwoordbrief van Camphuysen valt af te leiden dat Anneke zich heftig heeft verzet tegen dit nieuwe avontuur. Eindelijk was er enige rust in het gezin gekomen. Camphuysen verdiende de kost, en kon zich verder wijden aan een vervolg op zijn liedbundel Stichtelycke rymen en aan het maken van een nieuwe psalmberijming, die hij in april 1627 voltooide. Kort daarna werd hij ongeneeslijk ziek. Op 28 juli overleed hij in Dokkum. Zijn vrouw Anneke overleefde hem ruim veertig jaar, zij stierf in 1668.

Auteur: Sybe Bakker

Bronnen

H.G. van den Doel, Daar moet veel strijds gestreden zijn. Het leven van Dirk Rafaelsz Camphuysen (1586-1627). Meppel 1967.
L. Strengholt, ‘Een vrome ketter. Dirck Raphaelsz. Camphuysen’, in: L. Strengholt, Uit volle schatkamers, Opstellen over literatuur. Amsterdam 1990, blz. 67-73.
A. van Strien, ‘Camphuysen, Dirck Rafaelszoon’, in: C. Houtman e.a. (red), Biografisch Lexicon voor de Geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme. Deel 5. Kampen 2001, blz. 107-109.

Externe link

https://nl.wikipedia.org/wiki/Dirck_Raphaelsz._Camphuysen
http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=camp001