Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

23d - Was ik een schaap, was Hij mijn herder


Vrolijk schaap


Tekst

Karel Eykman en de psalmen

Karel Eykman is graag met de psalmen bezig. In december 2015 interviewt Cees Breunese hem en licht hij dat toe: ‘veel psalmdichters geloviger zijn dan ik’.  Hij spreekt graag tot en over God en op een manier zoals Hans Andreus dat doet in een gedeelte uit ‘Laatste gedicht’ (Verzamelde Gedichten, Amsterdam 1983):

… en, Heer (ik spreek je toch maar weer zo aan,
ofschoon ik me nauwelijks daar iets bij voorstel,
maar ik praat liever tegen iemand aan
dan in de ruimte en zo is dit wel
de makkelijkste manier om wat te zeggen),
-

In de uitgave van Woord voor Woord (Wageningen 1976, blz. 269) staan enkele psalmbewerkingen van zijn hand (Psalm 8 en Psalm 73). Hij schrijft als toelichting  over de aard van de psalmen: ‘De mensen maakten vaak dingen mee waardoor ze merkten dat God er voor hen was. Daar zijn in de Bijbel veel verhalen over, maar er zijn ook gedichten. Die zijn gemaakt door allerlei mensen die eigenlijk iets terug wilden doen, mensen die zelf iets wilden zeggen tegen hun God, na alles wat ze met Hem hadden meegemaakt. Ze wilden God antwoorden als ze in de put zaten, als ze vrolijk waren, of als ze alleen maar verbaasd waren dat ze leefden. Die gedichten heten Psalmen.’

In het interview in december 2015 vult hij aan: ’Je mag ook een dialoog aangaan met God of Hem tegenspreken zoals ook psalmisten soms doen. Dat wil niet zeggen dat jij dan altijd het laatste woord hebt’. Eykman illustreert het ook met de woorden uit Psalm 22,2 die Jezus aan het kruis aanhaalt: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’  Op de achterkant van de bundel Een knipoog van u zou al helpen – bij iedere psalm een gedicht (Zoetermeer/Amersfoort 2013) verwoordt hij het zo: ‘In elke psalm zit minstens één regel die bij me blijft haken en daarmee ga ik dan aan de haal. Ik maak geen moderne vertaling of bewerking, maar probeer met de psalmdichter in gesprek te gaan. Een enkele keer ga ik zelfs fel tegen hem in – dat mag volgens mij best; die psalmdichters vragen er zelf om dat je ze niet gedwee napraat. Een andere keer doe ik dan weer voluit mee in hun loven en prijzen. En nu allemaal: Van je soli deo in de gloria! Van je hela hola halleluja!

Op deze manier wil hij recht doen aan de strekking van elke afzonderlijke psalm. ‘Hoewel ze vaak veel op elkaar lijken, zit er in elke psalm wel wat specifieks. Vanuit die ene regel schrijf ik dan.’ Dat is het geval bij de bewerking Psalm 13: ‘Hoe lang nog’ (Liedboek 13a).

Eykman vindt dat hij zo moet schrijven dat de lezer het in een keer kan volgen. Gelaagdheid moet je niet opzettelijk in een tekst verwerken. Hij is er niet op uit om te moraliseren (of te beleren), maar is zeker ‘niet vies van een boodschap, want je moet iets te zeggen hebben als schrijver. Verwerk die erin via de ‘sluipwespmethode’ (Aart Staartjes): zet de boodschap niet aan het eind maar verwerk het door de hele tekst’.

Eykman: ‘In principe schrijft een dichter in de ik-vorm’. Dat doet hij  ook het liefste want ‘dan verwoordt ‘ik’ wat ik vind’. Dat wringt wel eens met de gemeentezang want daar is het vaak ‘wij’.  Met het schrijven van zulke liederen heeft hij meer moeite. ‘Ik kan geen clublied of een volkslied schrijven’. Dat doet hij alleen op uitdrukkelijk verzoek van de naar hem vernoemde school in Amstelveen.

Ontstaan van de tekst

De bewerking van Karel Eykman neemt een geheel eigen plaats in tussen de acht psalmliederen en –bewerkingen bij Psalm 23 in het Liedboek

Een versie van de liedtekst zonder rijm is al te vinden in Woord voor Woord (blz. 273):

Was ik een schaap
was Hij mijn herder.
Wist Hij waar groen grasland was
en koel, helder water.
Wilde ik weglopen,
gaf Hij me een tik met zijn stok.
En was ik zoek,
ging Hij me zoeken.

Ik was niet bang
want Hij was bij me.
Ook al moesten we langs een eng, smal pad,
ik zou het best durven.
Wolven of leeuwen, maakt niet uit,
Hij jaagt ze de stuipen op het lijf.
En wie mij kwaad wil doen
die lacht Hij vierkant uit.

Hij moedigt me aan,
Hij maakt me sterk en dapper.
Met Hem erbij lukt het wel,
alle dagen van mijn leven.
Was ik een schaap
dan wist ik het wel.

In 1994 nodigde de NCRV Karel Eykman uit om mee te doen aan het liturgisch project Veelstemmig en lichtvoetig waaraan een aantal dichters/zangers een bijdrage levert. Hij maakte vanuit deze tekst een berijmde versie met de titel ‘Vrolijk schaap’, waarvoor Henk Harmsen de muziek leverde. Het lied werd opgenomen in de gelijknamige NCRV-publicatie.

De tekst werd met muziek van Joke Brandsma opgenomen in Zingend Geloven 6 (1998, nr. 64) en in Zingend Geloven 7 (2000, nr. 56).

Een aangepaste versie van de oudste vorm (zonder rijm) verscheen in de bundel Was ik een schaap, dan wist ik het wel, De bijbel in verhalen en gedichten (Amsterdam 2011, blz. 183-184). De slotstrofe luidt dan:

Ik voelde mij goed
kon op hem bouwen.
Ik kreeg weer moed
had weer vertrouwen.
Was ik een schaap
dan wist ik het wel.

Dat is een korte maar krachtige weergave van de kern van deze psalm.

Vorm en inhoud

De bewerking die als 23d in het Liedboek staat, valt met name op door de verrassende invalshoek van waaruit de dichter de psalmtekst benadert. De dichter (‘ik’) verplaatst zich in het schaap dat veiligheid en geborgenheid zoekt. Eykman maakt steeds een vergelijking tussen de ‘ik’-figuur en ‘Hij’ en verwoordt welke relatie deze twee met elkaar hebben. In de eerste strofe volgt het schaap vrolijk de herder op weg naar het goede dat komt. In strofe 2 en 3 overdenkt het schaap, door ervaring wijs geworden, op welke wijze de herder hem voor alle kwaad en ongeluk behoeden zal. In de vierde strofe vat het zijn positieve ervaringen samen.

Het schaap is een beeld dat zowel voor kinderen als volwassenen heel herkenbaar is en door alle leeftijdsgroepen gewaardeerd wordt. Het is een personificatie van de eenling die op zoek is naar geborgenheid. 

De eenheid van de tekst wordt bereikt door de vele herhalingen. Dit begint al met dezelfde opening van de eerste twee regels waarin de beide verhaalfiguren worden voorgesteld. In 1.4 werkt de herhaling van ‘water’ versterkend.

In de regels 3-4 van de laatste strofe komen de beide openingsregels van het lied weer terug. De regels 5-6 hebben in alle strofen – met kleine variaties – het karakter van een refrein. Dit maakt de tekst tot een mooi geheel. De kleine verschillen kunnen wellicht verklaard worden uit de behoefte te variëren.

Eykman maakt veel gebruik van rijm: steeds rijmen de eerste vier regels van een strofe gepaard (a-a-B-B). De beide laatste regels doen dat niet, hetgeen wellicht samenhangt met de ‘refrein’-functie daarvan. In de slotregel van strofe 4 is het woord ‘drinken’ vervangen door ‘leven’, waardoor als het ware het ‘levend water’ er doorheen schemert. Het ‘huis van de Heer’ (‘Ik keer terug in het huis van de Heer tot in lengte van dagen’; Psalm 23,6) is in alle strofen ‘het beloofde land’ geworden, omdat het moest rijmen op ‘overkant’ (regel 5).

Combinaties van binnenrijm en alliteratie vinden we in de regels 1.4: waar water was, 1.5: overkant – land, en 1.6: kon –  bron. In 13 en 4 is sprake van overlopend rijm: even later / waar water  In de regels 4.1-2 vinden we binnenrijm (goed – moed) en eindrijm (bouwen – vertrouwen).

Auteur: Cees Breunese


Melodie

Deze toelichting bij de melodie is overgenomen uit ‘Commentaar bij Zingend Geloven 7’ en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is.  

Het ritme van dit lied wordt bepaald  door maatwisselingen tussen 6/8- en 9/8-maat. Doordat gedurende de maatwisselingen een 3/8 impuls blijft, is het metrum duidelijk gearticuleerd. De melodie staat in C-groot, en heeft een omvang van een grote none tussen c’ en d’’.
De oorspronkelijke toonsoort was Bes-groot, omdat hier een zekere rust vanuit gaat. Maar de melodie in zijn geheel kwam voor kinderen dan wel erg laag te liggen.
Bij het zingen moet goed worden uitgegaan van de tekst; in elk couplet komen dan andere accenten te liggen, waardoor het ‘spannend’ blijft. In het refrein moeten de middelste twee regels bij elkaar worden gezongen; de rust keert dan weer bij de slotregel: ‘zo van de bron’.  
De begeleiding (zie begeleidingsuitgave bij het Liedboek) is dikwijls diatonisch, en wordt in de tweede helft van het vers, wanneer de zevende toon in de melodie wordt verlaagd, grilliger en chromatischer.
Het tempo is rustig, wiegend.


Media

Uitvoerenden: Cappella pro Cantibus Oegstgeest o.l.v. Cor Brandenburg; Rijk Jansen, orgel (bron: KRO-NCRV)