Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

blz 128 - Nu weet ik aan wiens boezem



Tekst

De psalmen

Haft maakte zijn eerste psalmbewerking voor het ‘psalmennummer’ van het tijdschrift Parmentier in 1995. ‘Toen had ik zin om door te gaan’ verklaarde hij tegenover schrijfster en columniste Marjoleine de Vos. Aan die zin hebben we de bundel te danken getiteld De Psalmen in de bewerking van Lloyd Haft (Amsterdam 2003).  

De lezer komt tot de ontdekking dat we te maken hebben met een eigenzinnige ‘bewerker’. In zijn gedichten die opgenomen zijn in het Liedboek komen de namen God en Heer niet voor, maar is er wel een instantie die wordt aangesproken, met het voornaamwoord ‘u’, een ‘u’ die Haft verbindt, in de geest van het oude testament,  met ‘de naam’ en met de ‘ziende’. Een andere eigenaardigheid is de sterke bekorting of persing van de oorspronkelijk psalm. De paralellismen verdwijnen, instanties en concepten als vijanden, goddelozen, schuld en wraak worden weggelaten, en dat gebeurt ook met wat Haft zelf  noemt ‘het doen van uitspraken over eigen of andermans “rechtvaardigheid”’. Wat drukken deze bewerkingen en verwerkingen van deze eeuwenoude gedichten dan wel uit volgens Haft? Het is het benoemen ‘van ons verlangen naar God’.

Een van de mooie kanten voor lezers die vertrouwd zijn met de oudtestamentische psalmen is het lezen van Haft zonder het volgnummer van de psalmbewerking  te hebben gezien. Duikt er plotseling een woord op, of een associatie met de oude psalm die we herkennen? Dat kan verrassing, vreugde en ontroering teweeg brengen.

Naar Psalm 41

Hoezeer Haft nieuwe ‘psalmen’ maakt, die een andere geloofstaal en spiritualiteit verraden is ook duidelijk in zijn ‘Naar Psalm 41’. In de oudtestamentische psalm dankt de dichter God voor diens positieve goddelijke interventie: de mensen doen smerig over me, en zelfs mijn vrienden zijn achterbaks en gemeen, maar God helpt me uit de penarie. God geeft mij een liefderijke behandeling, en zo kunnen mijn tegenstanders zich niet over me verkneukelen.

Maar nu Haft. In zijn gedicht is God niet de weldoener die genezing geeft en in leven houdt, maar Hij is er in ieder geval, en Hij is een grote constante. Anders dan in de oorspronkelijke psalm zijn de vrienden bij Haft wel vrienden bij wie je met je ellende terecht kunt, en bij wie je een luisterend oor vindt. Want dat is het punt helemaal niet; het punt is dat God er is, de instantie bij wie ik in eeuwigheid bewaard wordt, aan ‘wiens boezem’ ik kan liggen – een klassiek beeld van vriendschap zoals dat ook te lezen valt over Jezus en Johannes. (Johannes 13,23)

De laatste vijf woorden van het vers tonen weer een typerende eigenaardigheid in het werk van Haft: de ‘ellips’. Een vorm van het werkwoord ‘zijn’ of ‘blijven’ is weggelaten: ‘maar bij u / mijn naam’. De dichter wil ook hier niet te stellig zijn, geen keuze maken. Maar de naam en God zijn dus wel verbonden, en dat is al heel wat.

Auteur: Ite Wierenga

Bronnen

Lloyd Haft, De Psalmen in de bewerking van Lloyd HaftAmsterdam, 2003; Nawoord: blz. 171-174.
Arie van den Berg, ‘Van 90 regels terug naar drie’. NRC, vrijdag 11 april 2003.
Marjoleine de Vos, ‘De betekenis van het zoeken’. NRC, vrijdag 15 augustus 2003.
Lloyd Haft Blog: http://lhaftblog.blogspot.nl