Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

180 - De heer gaat naar het buitenland


Een eerste kennismaking

Het aardigste van dit lied bij de gelijkenis van de talenten (Matteüs 25,14-30), is de muziek van Willem Blonk. In het Liedboek staat de liedtekst bij een driestemmige partituur afgedrukt; de melodie is te vinden in de onderste partij. Het lied kan geheel eenstemmig gezongen worden, maar de charme is juist de meerstemmigheid die wordt opgebouwd: de tweede strofe wordt nog eenstemmig gezongen; bij de derde strofe komt de middenpartij erbij; bij de slotstrofe de bovenpartij waardoor uiteindelijk een driestemmig lied ontstaat. Het zingen van dit lied vraagt dus enige organisatie!
De tekst van Anneke van Wijngaarden vertelt de gelijkenis na, is speels en heeft steeds leuk rijm tussen de tweede en de derde regel.
Zing het lied lichtvoetig en vlot. Het kan heel goed begeleid worden met een piano of een gitaar. De akkoordsymbolen staan in de begeleidingsuitgave.

Auteur: Pieter Endedijk


De heer deelt zijn talenten uit


Tekst

Ontstaan

Het lied ‘De Heer gaat naar het buitenland’ verscheen voor het eerst in de bundel Goed voor een jaar 2 (jaar A) – Suggesties voor vieringen met kinderen (Baarn 1998, blz. 272), met als titel de beginregel van de tweede strofe: ‘De Heer deelt zijn talenten uit’. Het lied is geschreven bij de gelijkenis van de talenten (Matteüs 25,14-30). De liedboekredactie koos het lied vooral op basis van de originele en speelse muzikale vorm met een opbouwende meerstemmigheid die eigenlijk een must is.

Inhoud

In haar toelichting op de schriftlezing – de gelijkenis van de talenten – duidt Anneke van Wijngaarden de talenten, grote geldbedragen, als ‘de grote liefde die God heeft voor ons en die Hij aan ons geschonken heeft’. De man die zijn geleende talent bij afwezigheid van zijn heer ‘uit pure angst’ in de grond verstopt, ‘lijkt op ons’: ‘Hij bedenkt dat zijn heer een harde onbarmhartige uitbuiter is, die wil oogsten wat hij niet gezaaid heeft. Terwijl zijn heer in werkelijkheid aan hem het leven geschonken heeft en hij niets liever wil dan dat hij zijn leven met alle risico’s van dien tenminste echt leeft. Het is beledigend voor God, als Hij gezien wordt als iemand die op onze fouten en mislukkingen loert. De enige eis die God ons stelt, is leven vanuit zijn liefde. Iemand die dat weigert en zichzelf begraaft uit pure angst, richt zichzelf te gronde’ (Goed voor een jaar 2, blz. 276).
In het korte vertellied voor kinderen laat Van Wijngaarden in een viertal strofen (van vier korte regels van respectievelijk 8-7-7-6 lettergrepen en in het rijmschema A-b-b-A) enkele momenten uit dit verhaal passeren, waarbij ze haar interpretatie van de talenten als liefde uitwerkt. De eerste strofe bezingt het verhaal zoals ook Jezus het, bij wijze van gelijkenis, vertelt: een heer gaat naar het buitenland en geeft ons zijn talenten (‘het geld dat hij bewaarde, / talenten die hij spaarde’, regel 2- 3) in de hand. In de tweede strofe klinkt de opdracht die de heer aan zijn dienaren meegaf, maar al als een interpretatie: ‘verstop ze niet in aarde; / (…) / Deel ze van harte uit’ (regel 2 en 4). In de Bijbeltekst wordt alleen maar gezegd dat de heer zijn talenten ‘in beheer’ gaf. In strofe 3 wordt de vraag van de heer bij thuiskomst verwoord, gericht op de laatste dienaar, die in het evangelieverhaal zijn heer als ‘streng’ betitelt, als iemand die maait waar hij niet heeft gezaaid en oogst waar hij niet heeft geplant (Matteüs 25,24): ‘Begroef jij mijn talenten? / Of zorgde je voor rente? / Dan geef ik je nog meer’ (regel 2-4). Het is een ultrakorte impressie van wat zich in de evangelieperikoop afspeelt: degenen die met de talenten hadden gehandeld en het bezit hadden weten te verdubbelen, werden geprezen en welkom geheten bij het feestmaal van de heer, maar degene die zijn enkele talent had verborgen en zonder winst had teruggebracht, werd toegevoegd dat hij het toch tenminste bij de bank in bewaring had kunnen geven, zodat het rente had opgebracht (25,27). Deze knecht werd in de ‘uiterste duisternis’ geworpen, ‘waar men jammert en knarsetandt’. In de slotstrofe wordt deze harde en enigszins beangstigende les op een wat vriendelijkere manier ‘omgedicht’: ‘Als is de winst nog maar zo klein, / wie liefde durft te delen, / die kan het nooit verspelen. / Je hoeft niet bang te zijn.’ Met andere woorden: ook wie denkt maar weinig talent (hier: liefde) te hebben ontvangen, moet niet bang zijn ook die nog te verspelen. Ook wie weinig heeft, maar één talent, kan van harte uitdelen (verwijzend naar strofe 2).


Melodie

Het vermeerderen van de talenten wordt in de toonzetting van Willem Blonk op een bijzondere manier uitgebeeld. De eigenlijke melodie (het ene talent?) is de melodie die in het Liedboek in de onderste balk met ‘grote’ noten is afgedrukt. Deze wordt eenstemmig gezongen gedurende de eerste twee strofen. Bij de derde strofe – als de thuiskomst van de heer wordt bezongen – kan de melodie die met kleine noten in de middelste balk staat genoteerd worden toegevoegd. De conclusie in de vierde strofe wordt dan nog extra kracht bijgezet door het toevoegen van nóg een bovenstem, in de woorden van de componist: ‘vanwege de verhevenheid van de liefde’ (e-mail aan de compendiumredactie 2 juni 2015). Let op dat deze uitvoeringswijze is gedacht voor een kinderkoor en dus voor gelijke stemmen! De bovenstemmen moeten ook echt altijd bóven de hoofdmelodie klinken.
De melodie staat in G-groot en heeft, melodisch gezien, een eenvoudig verloop: de eerste twee regels vormen een secundegewijze daling van de tonica g’ naar de onderkwart d’ (dominant), die in de derde regel middels een herhaling van de secunde e’-d’ nog eens wordt benadrukt, waarna de vierde regel secundegewijs weer stijgt naar de tonica g’. De bovenstemmen zijn ritmisch gelijk aan de melodie. Daardoor ontstaat een homofone zetting.
Het ritme met zijn vele syncopen geeft het lied, tezamen met de lichtvoetige begeleiding (opgenomen in de begeleidingsbundel bij het Liedboek) een opgewekt en zeker niet angstig karakter. Begeleiding op een piano is absoluut preferabel! De componist tekent met betrekking tot de syncopen nog wel aan: ‘Let op dat dit effect zich niet als een olievlek over het hele lied uitbreidt en bij élke maatstreep al komt!’ Met name aan het slot van de melodie lijkt me dat geen vergeefse waarschuwing.
Uiteraard kan het lied eenstemmig worden uitgevoerd (op de ‘hoofdmelodie’ in de onderste balk), maar de charme is juist de meerstemmigheid. In de begeleidingsbundel staan akkoordsymbolen afgedrukt voor wie het lied op gitaar zou willen begeleiden.


Liturgische bruikbaarheid

Het lied werd als liedsuggestie bijgevoegd bij de gegevens voor de 33e zondag door het jaar A (volgens het rooms-katholieke lectionarium) en is gebaseerd op de evangelielezing voor die zondag, Matteüs 25,14-30. In het Gemeenschappelijk Leesrooster is deze perikoop een week eerder te vinden, op de achtste zondag van de herfst in hetzelfde A-jaar (zie Dienstboek I, blz. 498). Bij de gebruiksmogelijkheden heeft de liedboekredactie nadrukkelijk aan een kinderdoor gedacht, maar het kan ook gezongen worden in de klas of thuis. Waar het mogelijk is om meerstemmig te zingen, biedt de eenstemmige uitgave van het Liedboek daartoe de mogelijkheid. Zo wordt het zingen met kinderen ook muzikaal gezien een spel, waarin spelenderwijs het Bijbelse verhaal wordt eigengemaakt.

Auteur: Cees-Willem van Vliet