Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

387 - Als wij weer het brood gaan breken


Lied bij het breken van het brood


Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het lied ‘Als wij weer het brood gaan breken’ is voor het eerst te vinden in deel 2 van de serie Zingend Geloven (1983, nr. 84). Vervolgens is het verschenen in Geroepen om te zingen (1990, nr. 216), het Abdijboek (vanaf 1981, Varia 218), het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 757), Tussentijds (2005, nr. 102) en in het Liedboek. In het boek ‘In het huis van de Levende: Gebeden om te zeggen of te zingen’ (Zoetermeer 1986, blz. 150), met teksten van Van der Zee, staat een versie van deze tekst die licht afwijkt van de tekst die in voornoemde liedbundels is opgenomen.

De tekst van het lied werd geschreven door Wim van der Zee, de melodie door Arie Eikelboom. Zij werkten tegelijkertijd als respectievelijk predikant en cantor-organist in de Maranathakerk in Den Haag. Het is dan ook voor de hand liggend dat dat de context is waarin dit lied is ontstaan. De combinatie van tekst en melodie is ook zodanig dat verondersteld moet worden dat zij vanaf het begin bij elkaar hebben gehoord en ‘voor elkaar geschreven zijn’.

Poëtische vorm

De tekst heeft een herkenbare structuur. De vijf verzen bestaan elk uit één lange zin, die opgebouwd is uit vier regels. Elke eerste regel begint met ‘Als wij’ en elke derde regel vervolgt met ‘leer ons dan’. Bovendien eindigt elke tweede regel op ‘geeft’ en elke vierde op ‘heeft’.

Grammaticaal gezien is de hoofdzin van elk vers te vinden in de derde regel (‘leer ons …’). Elke eerste regel is een bijzin. Doordat het woordje ‘als’ in het Nederlands op twee manieren gelezen kan worden – namelijk in de betekenis van ‘indien’ (voorwaarde) en in de betekenis van ‘wanneer’ (tijd) – is het niet duidelijk of het hier om een voorwaardelijke of om een temporele bijzin gaat. Wie hier wil kiezen voor een van deze beide opties, heeft daar dus andere argumenten voor nodig, bijvoorbeeld theologische. Tegelijkertijd is het ook mogelijk om niet te kiezen en om de dubbele betekenis die zo ontstaat te duiden als typerend voor de maaltijd van de Heer. Aan de ene kant kan je erop vertrouwen dat er brood en wijn gedeeld worden en dat er steeds genoeg is (temporeel), terwijl het aan de andere kant niet in jouw macht ligt en je het alleen maar kan ontvangen (conditioneel).

In de vierde regel van elk vers, ten slotte, wordt steeds een ontkenning gebruikt: dingen zijn afwezig/leeg. Inhoudelijk komt dit zinsdeel daarmee tegenover de tweede regel te staan, waarin dingen juist gegeven worden en aanwezig zijn. Zo wordt in ieder vers tegenover dat wat gegeven wordt een situatie geschetst waarin datgene niet aanwezig is en (nog) gegeven moet worden. Hierbij is de verdeling steeds zo dat de aangesprokene (‘Gij, Heer’) degene is die geeft, en dat de zanger die dit alles ontvangt, degene is die doorgeeft aan wie niets heeft. Over deze verhouding straks nog meer (zie: Inhoud, laatste alinea).

Inhoud

De tegenstelling die in de structuur al te vinden is tussen ‘geven’ aan de ene kant en ‘niet hebben’ aan de andere kant, bepaalt ook de betekenis van de tekst. De tekst duidt het diaconale karakter van de maaltijd van de Heer aan. Dat wat je gekregen, ervaren en ontdekt hebt, moet jou wel aanzetten om in de wereld om je heen gemis en tekort weg te nemen, om dóór te geven wat je hebt ontvangen. Dat gebeurt in de vorm van een gebed, waarin in elk vers steeds weer God wordt aangesproken, waarbij het overigens nog in het midden blijft of dit God de Vader of de Zoon is en of dat in alle verzen gelijk is.

Het vieren van de maaltijd van de Heer wordt in vijf aspecten uiteengelegd: brood, wijn, gemeenschap, lofzang en toekomst. Hierin zijn vier van de vijf aspecten uit het BEM-rapport (1982) van de Wereldraad van Kerken over de betekenis van het avondmaal terug te vinden: dankzegging aan de Vader (strofe 4), herinnering aan Christus (strofe 1 en 2), gemeenschap van gelovigen (strofe 3) en verwijzing naar het koninkrijk (strofe 5). Het vijfde aspect uit het rapport, dat dus niet expliciet in het lied aan de orde komt, is de aanroeping van de Geest. Tegelijkertijd kan je ook zeggen dat de steeds herhaalde oproep om iets geleerd te krijgen een beroep doet op de gaven en de werking van de Geest, waardoor juist dit aspect de verbindende factor is die de verzen van het lied bij elkaar houdt. Gezien de verbondenheid tussen de dichter van het lied en de Raad van Kerken (zie de biografie), is het ook niet bevreemdend dat het BEM-rapport voor hem de horizon vormde om te dichten bij en over de maaltijd van de Heer. In het voorwoord bij ‘In het huis van de levende’, schrijft Van der Zee dan ook dat de teksten rond het avondmaal die in die bundel zijn opgenomen proberen ‘recht te doen aan de gegevens van dat rapport’ (blz. 5).

Een kanttekening met betrekking tot de inhoud betreft de rolverdeling die in dit gebed verondersteld zou kunnen worden. Het lied zou zo gelezen kunnen worden alsof degenen die brood en wijn ontvangen, degenen zijn die moeten delen met andere mensen die buiten deze groep staan en het minder goed getroffen hebben. Daarmee wordt geen recht gedaan aan de situatie van de mensen die aan de maaltijd deelnemen: er is geen aanleiding om te veronderstellen dat zij in hun dagelijkse leven niet juist (ook) de mensen zijn die ‘geen hand in handen hebben’ of ‘geen stem meer over hebben’. Eveneens wordt hiermee een vertekend beeld opgeroepen van mensen die niet aan de maaltijd deelnemen: zij zijn lang niet altijd hulpbehoevend.

Liturgische bruikbaarheid

De zeer beknopte toelichting in Zingend Geloven luidt ‘Een gebed bij de tafel des Heren, dat oproept tot solidariteit’. De ondertitel in het Liedboek, in principe is dat de titel waaronder het lied in een eerdere bundel is opgenomen, luidt simpelweg ‘Lied bij het breken van het brood’.

Het lied is zeker duidelijk verbonden aan een dienst waarin de maaltijd van de Heer wordt gevierd. Op wat voor moment en in wat voor soort viering dit lied gezongen kan worden, is mede afhankelijk van de manier waarop het woordje ‘als’ wordt opgevat (zie onder ‘poëtische vorm’).
Wie het lied zingt op een moment vroeg in de dienst, bijvoorbeeld rond de schriftlezingen of verkondiging, geeft hiermee meer gewicht aan het temporele aspect. Het lied wijst dan vooruit naar wat later in de dienst gaat komen: als wij (straks) brood gaan breken… Ook zou het in deze zin een rol kunnen spelen bij het voorbereiden van de tafel of tijdens het vormen van een kring (zie ook strofe 3).

Wie daarentegen het lied zingt in een viering waarin de maaltijd van de Heer niet in een kring wordt gevierd, legt meer nadruk op het voorwaardelijke: als wij (toch ooit eens) samen in de kring staan...
Wie deze ruimte heel ver oprekt, zou het lied zelfs kunnen zingen in een dienst waarin de maaltijd niet gevierd wordt, maar dan verdwijnt de kracht van het diaconale appel wel naar de achtergrond en wordt het lied erg vrijblijvend.

Gezien de diaconale insteek van het lied en de manier waarop het de ontvangers van de maaltijd van de Heer naar ‘buiten’ verwijst, kan dit lied goed een plaats hebben rond de voorbede of de collecte.

Auteur: Nienke van Andel


Melodie

Arie Eikelboom werkte van 1975 tot 2013 als cantor-organist in de Maranathakerk te Den Haag, waarbij hij tot 1982 samenwerkte met ds. Wim van der Zee. Tijdens die samenwerking ontstond dit lied.
Het meest kenmerkende aan de dorische melodie is het ritme. Het spreekritme van de tekst is op een natuurlijke manier in het ritme van de melodie opgenomen. Wie hardop de woorden ‘Als wij weer het brood gaan breken…’ uitspreekt, komt vanzelf bij het ritme van de melodie terecht met achtste noten als opening en kwart- en halve noten als afsluiting. De regels 1 en 2 vormen taalkundig zo ook melodisch een eenheid. Dat geldt ook voor de regels 3 en 4. De eenheid binnen regel 1-2 wordt bevorderd door de syncope aan het einde van regel 1, waardoor een vanzelfsprekende overgang ontstaat naar regel 2 (zie paars kader regel 1). Met de halve noten als afronding in regel 2 ontstaat er een aangename ritmische balans ten opzichte van de achtste noten aan het begin.
In ritmisch opzicht zijn de regels 3 en 4 nagenoeg identiek aan de regels 1 en 2. In regel 3 wordt de syncope als het ware ‘uitgesteld’ (zie paars kader regel 3).
De omvang van de melodie is een octaaf: d’-d”, behoudens de wisselnoot c’ aan het begin (blauwe cirkel). Regel 3 is een getransponeerde variant van regel 1 (donkergroene boog), regel 4 laat melodisch de omkering van regel 2 zien (lichtgroene lijnen), met uitzondering van de wisselnoot g’ in regel 4 (blauwe cirkel). Deze uitbreiding is noodzakelijk omdat regel 2 vijf lettergrepen telt en regel 4 zeven.
De melodie bestaat nagenoeg uitsluitend uit secundeschreden. Alleen aan het einde van regel 3 zien we een dalende terts en een stijgende kwart. Door deze intervallen in combinatie met het ritme in halve notenwaarden krijgt de hoogste noot (d”) alle aandacht (rode cirkel). Zo wordt door de componist nadruk gelegd op de kernwoorden in de tekst: ‘de-len’ (1), ‘ge-den-ken’ (2), ‘vast(-…-)hou-den’ (3), ‘roe-pen’ (4) en ‘zor-gen’ (5). Dat betekent dat de melodie melodisch en ritmisch de oproep tot diaconaal handelen accentueert die in het vieren van de maaltijd van de Heer besloten ligt. Al met al is de melodie op de huid van de tekst geschreven en vormen deze samen een perfect huwelijk.

Auteur: Pieter Endedijk

NB.: In de eerste tot en met de derde druk van het Liedboek is de melodie ten onrechte afgedrukt in een 2/2-maat. Dat moet een tactus minor zijn, dus zonder maatstrepen (red.).  


Media

Uitvoerenden: Ensemble Sonus Vita o.l.v. Anjo de Haan; Pieter Pilon, orgel (bron: KRO-NCRV)