Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

blz 1488 - God, ik heb er niet om gevraagd


Gebed voor iemand die (te) jong gaat sterven


Tekst

De toelichting voert een gesprek met degene die leeft in het zicht van de dood.
Het belicht na een inleiding (1) aspecten en betekenis van het gebed bovenaan bladzijde 1488.
Een gebed kun je uitspreken en bespreken (2).
Je spreekt God aan (3) en vraagt je af of je leven een geschenk is (4).
Je mag je hart uitstorten (5) en het bitter en zoet beseffen (6) en met klem vragen: God, wees er (7).

Zie ook de toelichtingen bij de gebeden op pagina 1487 voor iemand die (te) jong gaat sterven.

1. Inleiding

Je kunt het zinnetje ‘(te) jong’ in de titel betrekken op vele leeftijden. Gezien de bewoordingen en gedachten zal dit gebed eerder door jongvolwassenen gebeden worden dan door kinderen of pubers, maar vijftigers zullen zichzelf ook beschouwen als te jong om te gaan sterven. En zeventigers die stervende zijn, kunnen dit gebed ook bidden, evenals de mensen die dicht bij hen staan.
Deze toelichting heeft echter een dertiger voor ogen, die leeft in het zicht van de dood, en ze spreekt deze met ‘je’ aan.

2. Een gebed uitspreken en bespreken

Hoe kom je aan dit gebed? Gaf een goede bekende het aan jou? Heb je het gelezen, maar nog niet ‘echt’ gebeden? Hardop, al fluisterend of stil lezend? Het kan ook zijn dat je iemand gaat vragen of hebt gevraagd het voor jou hardop te bidden in het besef dat jijzelf, die ‘ik’ bent. Misschien heb je het aan een van je naasten laten zien en gezegd: ‘Lees dit eens, deze tekst zegt wat ik in de buurt van mijn levenseinde doormaak aan dubbele gevoelens. Ja, ik leef, maar de pijn slaat door me heen, lichamelijk, maar zeker ook mentaal.’
Hopelijk kon je er ook samen over spreken.

3. God aanspreken

Het eerste en laatste woord van dit gebed is: ‘God’. Je spreekt God aan, en je vraagt aan het eind: ‘wees God’. Je denkt misschien dat je je in kwetsbaarheid en onmacht het beste tot het hoogste adres kunt wenden. Wellicht geloof je dat God instaat voor eeuwige, liefdevolle nabijheid, die geen mens alleen laat, ook niet voorbij de dood. Mogelijk hoop je dat God een inspirator is, een bron van uitzonderlijke geestkracht, een energie van uiterste liefde, die jouw hart warm en oprecht maakt en jouw innerlijk echt zachtmoedig opent met begrip voor je naasten, die zien dat jij hen achter gaat laten. Misschien besef je wel dat je je tot God richt, maar weet je niet goed waaraan je moet denken en waarop of op wie je een beroep doet om de weg met je mee te gaan naar je levenseinde en verder. Stel je je hoop op God? Op geliefde naasten die je tot op het laatst vergezellen?

Wat je van God verlangen mag, wordt vooral duidelijk als je de gang van het gebed volgt, en bedenk dat wat je zegt niet alleen tegen God gezegd wordt, maar ook tegen jezelf.

4. Leven als geschenk?

Je begint over je leven en je dood te spreken. Je doet dat op zo’n manier dat je eigenlijk uitspreekt dat je als mens je leven niet aan jezelf te danken hebt. Dat je niet de regie over je levensbegin en levenseinde hebt, druk je uit door te zeggen dat je noch om je leven, noch om het einde hebt gevraagd. Je ouders hebben je laten geboren worden. Jij mocht niet eerst even rondkijken of het leven leefwaardig zou zijn en moest maar afwachten hoe het zou uitpakken. Terugtrekken kon je je niet. Je had van jezelf een sterke drang om te leven. Je rekende er, desnoods huilend, op dat er eten zou zijn. Je vertrouwde kennelijk gewoon op liefde en op de aanvaarding dat je bestond. Je moeder, je vader, en vele lieve andere mensen wisten hoe ze je zin in leven konden tonen en voorleven.

Waarschijnlijk zeg je het niet als een verwijt aan God dat je niet om leven gevraagd hebt en toch leeft, maar is het mede je beschrijving ervan dat jij het leven ook als geschenk hebt ervaren, en niet enkel als een leven dat jij in je eentje bepaalt en maakt. Wellicht kun je nog eens door je heen laten gaan wie van de mensen met wie jij verkeerde het waren, die jou de waarde van leven voorhielden.

Onderwijl bedenk je ook wie of wat je levensaanvaarding bemoeilijkte. En je weet natuurlijk ook dat jij deed wat je kon voor anderen, voor jezelf om je leven zinvol en mooier te maken en hoe je omging met teleurstellingen en meer hindernissen in een menselijk bestaan. En je beseft waarin je anderen tekortdeed.

5. Je hart uitstorten

Dat je niet hebt gevraagd om het einde van je leven hebt, klinkt wel als een klacht. Het is niet zo dat je tegenover God niet mag klagen, boosheid tonen of huilen. Je mag onbekommerd je hart uitstorten. In de Bijbel staat God, die aan je ziel nabij is, bekend als een klaagmuur, en trouwens ook als een zakdoek die alle tranen zal afwissen, want dat is je onuitwisbare hoop (Openbaring 21,4). Dat we dood gaan weten we allemaal, maar we gaan er onwillekeurig dag in dag vanuit dat de dood pas met de oude dag behoort te komen. Voor jou als dertiger geldt dat zo niet. Je bent volwassen, je hebt familie, misschien een gezin met kinderen, je hebt een opleiding genoten en draagt verantwoordelijkheden in je baan, je kunt met tegenslagen omgaan, en zo meer. Ook als je juist kwetsuren in het leven hebt opgelopen, ben je in staat gebleken zin in het leven te houden of er minstens naar te verlangen. Maar nu heb je te horen gekregen dat je op korte termijn gaat sterven. Voor het besef van jou en de mensen om je heen is dat op te jonge leeftijd. Het is dan niet eenvoudig het feit van de dood, die onverbiddelijk komt, zo goed en zo kwaad als het gaat te accepteren.

6. Bitter en zoet

Het gebed laat je tot God roepen: help me. Je wilt graag dat Gods geestkracht en liefde je bijstaan in de dubbelzinnigheid van je situatie. Die is zowel bitter als zoet. Er is veel goeds om je heen, liefde, een stralende zon, geliefde mensen, ze zijn bij je. En tegelijk maken die goede kanten het des te moeilijker afscheid te nemen van je geliefden, en van je jonge kinderen als je die hebt gekregen. Je kijkt uit het raam, het is een zonnige dag en je wilt naar buiten om een mooie dag te plukken, en tegelijk besef je dat je toekomst duister is, al geloof je misschien dat wat komen gaat ook als licht kan worden opgevat. Maar hoe dat zit, is voor je verborgen. En de mensen om je heen benadrukken alleen al door hun zorg en aanwezigheid hoe gehecht ze aan je zijn en jij aan hen. Dat alles voelt tegelijk warmhartig en schrijnend en is niet te rijmen met het goede leven op jouw leeftijd. Je verwoordt het als een pijn die door je heenslaat. En misschien ervaar je het verglijden van je tijd, de laatste dagen en nachten van je leven als een reis naar een toekomst van licht en vrede, zonder pijn en moeite.

Maar onmiddellijk bekruipt je dan het besef dat je de reis naar (en voorbij) je dood, die je voor ogen hebt, alleen moet maken. Is er dan geen enkele metgezel?
Nee, de band met je geliefden moet worden beëindigd. Je verstand weet dat je die onontkoombaar moet loslaten en nog eens loslaten, zelfs jezelf, zo lijkt het. Je situatie is om te huilen.

Misschien ben je er wel het meest mee bezig dat je bewust en goed afscheid kunt nemen en je geliefden nog eenmaal mag vasthouden. Loslaten is niet meer omarmen, maar de betrekkingen prijsgeven en daarmee ook jezelf prijsgeven in de relaties die je hebt.

Misschien is het zo, dat je met ondraaglijk lijden voor ogen, besloten hebt op een gegeven moment, in aanwezigheid van enkele geliefden en de arts zelf de aangereikte beker te drinken die je voorgoed doet inslapen. Zou je daaraan voorafgaand deze bede kunnen bidden? 

7. God, wees er

Dan doe je nog een indringend verzoek aan God: ‘Wees daar, waar ik mezelf niet ken’. Je dood typeer je als een situatie waarin je jezelf niet (meer?) kent. Dat kun je je gewoonweg niet voorstellen: dat je leven voorgoed voorbij is, dat je betrekkingen voorbij zijn, dat jij met je zelfkennis niet meer onder de levenden verkeert.
Dat doet denken aan een diepzinnige tekst uit de Bijbel [1] [2] met zinnen als: ‘Wonderlijk zoals U mij kent, het gaat mijn begrip te boven’ (Psalm 139,6). ‘Klom ik op naar de hemel – U tref ik daar aan, lag ik neer in het dodenrijk – U bent daar’ (139,8), en: ‘Ik loof U om het ontzaglijke wonder van mijn bestaan’ (139,14).

God is een naam in het allerdiepst verlangen naar blijvende nabijheid, naar pure liefde, ultieme betrouwbaarheid, grenzeloze barmhartigheid en eerlijke rechtvaardigheid, in leven, in sterven en verder: ‘Wees er, wees God’.

Het sterke van dit gebed is dat het aan je intens verdrietige situatie taal geeft, en dat het ruimte biedt aan een klacht, aan een nijpende vraag om hulp, en welbeschouwd ook aan dank. De gebedswoorden willen van harte je zelfgesprek en een gesprek met je geliefden openhouden in het licht van God die zich ‘Ik ben er’ noemt en die de fundamentele openheid van het bestaan vertegenwoordigt. Hopelijk ervaar je dat zelf ook zo, al biddend.

Auteur: Evert Jonker