Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

1007 - Brood zal ik geven


Een eerste kennismaking

Dit is een van de nieuwste liederen in het Liedboek. Het werd in opdracht van de redactie door de jonge dichter Maarten Das (*1980) geschreven omdat er behoefte was aan een lied over de zeven werken van barmhartigheid. Zes van die werken vinden hun basis in Matteüs 25,35-46: de hongerigen voeden, de dorstigen te drinken geven, de vreemdelingen huisvesten, de naakten kleden, de zieken verzorgen en de gevangenen bezoeken. De zevende is terug te vinden in Tobit 1,17: de doden begraven.
Maarten Das maakte geen opsomming van die zeven, maar schreef een soort dialoog, waarin steeds iemand wordt aangesproken. Zo is de betrokkenheid van de zanger bij de tekst gewaarborgd.
De componist Wim Ruessink (*1965) schreef twee melodieën die afwisselend worden gebruikt: een voor de oneven strofen en een voor de even strofen. De melodie ziet er moeilijker uit dan deze in werkelijkheid is en golft in een 3/8-maat heen en weer. Eenmaal voorzingen of voorspelen (met de juiste begeleidingsakkoorden!) zal voldoende voor de gemeente zijn om de melodie te kunnen zingen.
Al met al een originele aanwinst voor het liedgoed van de gemeente!

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Ontstaan

Een lied bij de ‘zeven werken van barmhartigheid’ ontbrak in het liedrepertoire voor de gemeente. De liedboekredactie wilde graag die lacune opvullen en gaf aan Maarten Das de opdracht om een liedtekst te schrijven. De tekst met zeven strofen van twee regels (met 10 en 11 lettergrepen) vroeg ook om een nieuwe melodie. Deze werd gecomponeerd door Wim Ruessink en daarmee is dit lied een van de nieuwste in het Liedboek.

De ‘zeven werken van barmhartigheid’

In de christelijke traditie worden de ‘zeven werken van barmhartigheid’ gezien als vormen van naastenliefde. Feitelijk zijn er twee series: de zeven geestelijke weken van barmhartigheid omvatten: zondaars vermanen, onwetenden onderwijzen, goede raad geven, bedroefden troosten, onrecht verdragen, beledigingen vergeven en voor anderen bidden. De zeven lichamelijke werken van barmhartigheid zijn meer diaconaal van aard. Daarvan zijn er zes ontleend aan de woorden van Jezus in Matteüs 25,35-36: ‘Want Ik had honger en jullie gaven Mij te eten, Ik had dorst en jullie gaven Mij te drinken. Ik was een vreemdeling, en jullie namen Mij op, Ik was naakt, en jullie kleedden Mij. Ik was ziek en jullie bezochten Mij, Ik zat gevangen en jullie kwamen naar Mij toe.’ Naar aanleiding van deze Bijbeltekst werden zes werken van barmhartigheid geformuleerd: de hongerigen spijzen, de dorstigen laven, de naakten kleden, de vreemdelingen herbergen, de zieken verzorgen en de gevangenen bezoeken.
Paus Innocentius III (1198-1216) voegde in het jaar 1207 een zevende toe: de doden begraven, ontleend aan het deuterocanonieke Bijbelboek Tobit: ‘ik deelde mijn voedsel met wie honger leed, mijn kleding met wie geen kleren had, en als ik zag dat het lichaam van een gestorven Israëliet buiten de muren van Nineve was gegooid, begroef ik het’ (1,17).
Paus Franciscus (*1936, paus sinds 13 maart 2013) stelde naar aanleiding van zijn encycliek Laudato si’ (24 mei 2015) op 6 augustus van dat jaar voor om aan deze zeven werken van barmhartigheid een achtste toe te voegen: de zorg voor de schepping. Maar dit voorstel kwam na afsluiting van het redactionele proces van het Liedboek in 2012 en is daarom niet in de liedtekst terug te vinden.

De zeven werken van barmhartigheid vormen voor beeldende kunstenaars een bron van inspiratie. Een van de beroemdste voorbeelden is het veelluik van de Meester van Alkmaar (1504), nu in het bezit van het Rijksmuseum Amsterdam:
Elk paneel verbeeldt een van de werken van barmhartigheid, waarbij ook steeds één dezelfde figuur is te zien. Dit is Christus, geïnspireerd door Matteüs 25,40: ‘Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor Mij gedaan’. De panelen laten de zeven werken in de bekende volgorde zien, alleen ‘de doden begraven’ is tot middenpaneel gepromoveerd, waarbij de tronende Christus bovenin is te zien. Dat doet denken aan de Christus Triomfator in het centrum van timpanen boven de hoofdingang van middeleeuwse kathedralen.
Klik hier voor meer informatie over het veelluik van de Meester van Alkmaar.

Inhoud

De liedtekst van Maarten Das is geen opsomming van deze werken van barmhartigheid. Hij koos voor een meer dynamische vorm waarin een ik-persoon zich tot een ander richt. Voor de dichter was dit een concrete uitdrukking van naastenliefde. Door de directe aanspreekvorm brengen de woorden de ander dichtbij. Hij schreef in een korte toelichting aan de compendiumredactie dat hij ‘expres gezocht heeft naar eenvoudige en heldere taal en beelden, daarbij geïnspireerd door de Engelse hymnwriter John Bell’ (e-mail 18 augustus 2014).

De eerste twee werken van barmhartigheid – de hongerigen spijzen en de dorstigen laven – verwoordt de dichter in de eerste regel van strofe 1: ‘Brood zal ik geven en water als wijn’. Daarmee geeft hij deze werken direct een eucharistisch accent en worden liturgie en diaconaat op elkaar betrokken. De tweede regel noemt dit alles ‘een handvol genade’.

Strofe 2 betreft ‘de vreemdelingen herbergen’. Daarmee volgt Maarten Das de volgorde van de werken van barmhartigheid zoals die in Matteüs 25 zijn te vinden. In de christelijke traditie – dus ook in de beeldende kunst – zijn ‘de vreemdelingen herbergen’ en ‘de naakten kleden’ verwisseld van volgorde. In deze strofe maakt de dichter een mooi spel met de woorden ‘na’ en ‘naaste’: ‘Kom je van verre en roept men je na – / ik noem je mijn naaste, wees welkom, besta’. In directe woorden wordt de vreemdeling welkom geheten.

‘De naakten kleden’ herkennen we in strofe 3. De dichter verbreedt dit in de eerste regel tot geen beschutting hebben. In de tweede regel – ‘in windvlagen zal ik mijn kleed om je slaan’ – is niet alleen het delen van kleding als het eigen bezit aan de orde. Het lijkt alsof Maarten Das naar het schilderij ‘De zeven werken van barmhartigheid’ (±1607) van Caravaggio (1573-1610) verwijst. Deze schilder brengt niet alleen die zeven werken in één schilderij samen, zoals de dichter deze in één lied combineert, maar daarop is te zien dat Sint Maarten volgens de legende zijn kleed deelt met een naakte (klik hier).

In strofe 4 verwoordt de dichter ‘de zieken bezoeken’. Maar voor hem is het niet alleen bezoeken, het is de zieke zonder ophouden bijstaan: ‘Teistert de koorts je met scheuten van vuur, / ik blijf aan je zijde, hoe lang het ook duurt.’

‘De gevangenen bezoeken’ krijgt in strofe 5 mooie woorden. De dichter noemt niet de woorden ‘gevangenis’ of ‘gevangene’. Hij denkt aan de eenzame mens in bredere zin. Dát is de mens die als het ware gevangen zit: ‘Ben je veroordeeld tot tralies en steen, / ook dan laat ik merken: je bent niet alleen’.

In strofe 6 krijgt ‘de doden begraven’ een heel bijzondere invulling. Het is niet het alleen het feitelijke begraven van een gestorvene, maar een gebed: de gestorvene wordt aanbevolen in het licht van God: ‘Als eens de dood je zal hebben begroet, / draag ik je in vrede Gods licht tegemoet’.

De dichter ziet mensen die deze werken van barmhartigheid gestalte geven als kinderen die het koninkrijk van God mogen binnengaan en gebruikt daarom het woord ‘koningskind’. Hij ontleent dat aan het Bijbelvers dat in Matteüs aan de geciteerde woorden van Jezus voorafgaat: ‘Jullie zijn door mijn Vader gezegend, kom en neem deel aan het koninkrijk dat al sinds de grondvesting van de wereld voor jullie bestemd is’ (25,34). Een fraaie afronding als strofe 7: ‘Zo wil ik leven: eenvoudig en klein, / met twee lege handen een koningskind zijn’.


Melodie

De zeven korte strofen van dit lied vroegen om meer dan één melodie om zo monotonie te vermijden. Componist Wim Ruessink schreef daarover in een notitie aan de compendiumredactie: ‘Aanvankelijk was het dan ook mijn bedoeling om een dubbelmelodie te schrijven waarbij beide melodieën eventueel gelijktijdig gezongen konden worden. Eigenlijk zat ik nog midden in dat compositieproces, toen plotseling, in einem Guss deze dubbelmelodie ontstond’ (mail 15 september 2014). Aan de dubbelmelodie zoals die nu in het Liedboek staat, ging een eerdere versie vooraf. Daarbij eindigt elke regel met een tweekwartsmaat en de afsluiting van de slotstrofe was op de grondtoon (f’) in plaats van de dominant (c’):
De liedboekredactie was van mening dat de maatwisseling niet nodig is om de melodie boeiend te maken, de doorgaande driedelige maat is daarvoor toereikend, mede door de vele alteraties. Ook vond men dat de slotstrofe niet anders behandeld moest worden dan de overige oneven strofen. Zo kreeg de melodie de gestalte zoals we die nu in het Liedboek aantreffen.
Melodie A en melodie B kunnen niet gelijktijdig gezongen worden. Melodie A is voor de oneven strofen, melodie B voor de even. Van beide melodieën is het ritmisch verloop identiek, maar het contrast is juist te vinden in de melodische curven: melodie B verloopt min of meer in omgekeerde richting: dalende motieven uit melodie A worden stijgende motieven en omgekeerd. Zie de pijlen in onderstaand notenvoorbeeld, waarbij elk van beide melodieën ter vergelijking op één regel is genoteerd:
De melodie is genoteerd in F-groot, maar dwaalt door de vele alteraties ook door andere toonsoorten (onder andere As-groot). De modulerende melodie leunt op de onderliggende akkoorden in de begeleiding van de componist (zie de begeleidingsuitgave bij het Liedboek).
De componist geeft nog enkele dringende adviezen:

  • de zetting in de begeleidingsuitgave bij het Liedboek is obligaat;
  • het tempo is ±MM 48 voor de gepunteerde kwart;
  • voorkomen moet worden dat het lied als een huppelend wijsje voorbijgaat;
  • de overgangen tussen de strofen is attacca, dus zonder een extra rust (staat vermeld in de begeleidingsuitgave).

Liturgische bruikbaarheid

Natuurlijk kan dit lied een plaats krijgen als de betreffende perikoop uit het evangelie van Matteüs wordt gelezen: de negende zondag van de herfst in het A-jaar, in de Rooms-Katholieke Kerk op het feest van Christus Koning in het A-jaar, de laatste zondag vóór de advent. Maar een breder gebruik is mogelijk. Steeds als het diaconaat van de gemeente aan de orde is, kan dit lied gezongen worden, in het bijzonder op zondagen waarop het werelddiaconaat centraal staat.

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Video: Liedboek1007 uitgevoerd door het Pancras Consort Leiden o.l.v. Hans Brons; Willeke Smits, orgel