Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

1013 - Als alle mensen vogels dromen



Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied van Jan Jetse Bol werd voor het eerst gepubliceerd in de werkcahiers Vieringen met kinderen (1975, 5) en stond op de langspeelplaat ‘Alle kinderen tellen mee’. Bol had als uitgangspunt dat een kind zijn liederen moest kunnen zingen en verstaan, maar ook dat volwassenen ze zonder gêne konden zingen. ‘Als alle mensen vogels dromen’ is geschreven voor alle kleine en grote mensen die niet alleen van vrede dromen, maar zich daar ook voor willen inzetten. Het lied werd overgenomen uit Zingen in vieren. Gezangen voor vieringen met kinderen (1987, nr. 46).

Inhoud

Het eerste wat aan dit lied opvalt, is dat elk van de vier strofen begint met ‘Als alle mensen…’ en eindigt in een vraagteken: ‘zal er dan al vrede zijn?’ Als alle mensen dit doen en dat en dat …, zal er dan al vrede zijn? In de taaldadentheorie, die bekend is geworden door het werk van de filosoof John Searle (*1932), heet deze stijlfiguur perlocutie. In een taaldaad (taalhandeling) wordt iets indirect gezegd met een bepaald doel voor ogen. De sociale betekenis overstijgt de semantische. Een alledaags voorbeeld is dat van de vrouw die opmerkt dat het in de kamer tocht, waarop haar man opstaat om de deur dicht te doen. De vraag van dit lied is intentioneel. Lees: als wij mensen nu eens allemaal vogels gaan dromen, enzovoort…, zou de wereld er dan niet veel beter uitzien? Zou dat niet vrede op aarde brengen? Verschillende motieven verwijzen naar heilsprofetieën van Jesaja, Zacharia en andere profeten. Maar anders dan in die profetieën ligt de focus niet bij God die eens (daar, op die dag) het aangezegde heil zal realiseren, maar bij het gedrag van de mensen. Ga op de weg van de vrede!

Couplet 1

Als alle mensen vogels dromen
met witte veren van satijn…

Om vrede te krijgen zijn mensen nodig die ervan dromen. Daar begint het mee. ‘I have a dream…’ (Martin Luther King). In dit lied worden we aangezet om allemaal vogels te dromen, vogels met satijnzachte witte veren. Wit is de kleur van zuiverheid en onschuld. Meteen zie ik een kleine witte duif voor me. Van alle vogels in de Bijbel komt de duif het vaakst voor, om te beginnen in Genesis 8, waar Noach na de zondvloed eerst een raaf de ark uitzendt en vervolgens een duif. De duif vindt eerst geen plek om neer te strijken, maar na de tweede vlucht keert zij terug met een olijftakje in de bek. Zo weet Noach dat het water is gedaald. De duif met olijftak in de snavel werd wereldwijd hét vredessymbool.
Of dromen ze witte paradijsvogels? De volgeladen appelbomen suggereren een paradijselijke tuin waar alle mensen naar hartenlust rondwandelen en kunnen eten van vruchten die rijkelijk voorhanden zijn. Het zijn appelbomen en er is geen slang te bekennen.

Coupletten 2 en 3

Als alle mensen zich vermaken…

In deze twee strofen schildert de dichter een stad of dorp met open pleinen (vergelijk Zacharia 8,4-5), waar alle mensen zich vermaken. Ze dansen van vreugde en de oorlog is actief gestaakt. In plaats van oorlog te voeren bouwen ze huizen met bloementuinen en heerlijk geurende jasmijn. Ze zijn vol vertrouwen in de toekomst. Het beeld doet ook denken aan het vredesvisioen in Jesaja 65,17- 25. Daarin wordt een toekomst geschetst waarin de Eeuwige zich over zijn volk zal verblijden. Kleine kinderen gaan niet meer dood, ouden van dagen sterven op leeftijd. Voorbij is de weeklacht. De mensen bouwen huizen waar ze zelf tot in lengte van jaren in kunnen blijven wonen. Ze planten wijngaarden en andere planten om van te eten. Ze genieten van het werk van hun handen, want niemand doet iemand kwaad.

Couplet 4

Als alle mensen God begroeten…

Dit lied werd geschreven om in kerkelijke vieringen te zingen. Daarover gaat het laatste couplet. In een viering wordt God begroet. De mensen zingen en bidden, Jezus wordt aangeroepen, brood en wijn gedeeld. Maar wat gebeurt er als we uit de kerk komen? Jan Jetse Bol schrijft daar zelf over: ‘En als we dan het lied ten einde toe gezongen hebben, ook de laatste strofe (en de kerk verlaten) dan weten we dat het goed en nodig is om verder te gaan op de weg van de vrede.’

Ik houd bij dit lied één vraag over: aan wie wordt de vraag ‘zal het dan al vrede zijn?’ gesteld? Is dat aan iedereen die dit lied zingt en zich engageert? En zal hun inzet het antwoord dichterbij brengen? Of wordt deze vraag indirect aan God voorgelegd en is het (ook) een gebedsintentie?

Liturgisch gebruik

Dit lied is geschreven voor mensen die willen dromen dat onze wereld en de mensen anders kunnen zijn. Dit pleidooi voor een actieve inzet voor vrede past in alle vieringen waarin wordt gehoopt op en gebeden voor vrede op aarde. Dat zijn om te beginnen vieringen in en rond de Vredesweek, en verder kunnen we denken aan 4 en 5 mei en de adventsweken.

Creatieve verwerking

Als het lied in een viering met kinderen wordt gezongen, dan ligt het voor de hand om met hen witte vogels te maken, bij voorkeur die ze door de ruimte kunnen laten vliegen. In het werkboekje bij de adventskalender God in ons midden (Utrecht 2017) is een werkbeschrijving van een vliegende duif van Rosemarijn Mulder te vinden. In hetzelfde boekje staat deze vredesduif van mijn hand. Het zijn maar voorbeelden. Iedereen kan daar zijn of haar eigen creativiteit op loslaten.


Auteur: Corja Bekius


Melodie

‘Een schildering van harmonie en vrede, telkens eindigend in een vraagteken; zo is ook de muzikale gang van zaken in dit liedje’, aldus Jan Raas, de componist van dit kinderlied (in de oorspronkelijke uitgave Alle kinderen tellen mee, special van ‘Werkcahiers voor vieringen met kinderen’ (Hilversum 1975, aflevering 5).
Veel liederen van deze componist worden gekenmerkt door een reciterende wijze van zingen: het tekstritme bepaalt de loop van de melodie, sprongen zijn er om een woord uit te lichten, er zijn veel repeterende noten en trapsgewijze voortgangen. Een uiterst dienstbare muzikale uitdrukking van de voorliggende tekst.
Alle coupletten van dit lied beginnen met ‘Als alle mensen…’ Jan Raas kiest hier voor de exclamatie fis’-b’, daarmee het woord ‘alle’ benadrukkend: als álle mensen nu eens dit of dat zouden doen, dán… Na deze opwaartse kwartsprong wordt de b’ nog driemaal herhaald, zodat het basispatroon ‘stijgende kwart plus toonherhalingen’ ontstaat:
De toonsoort is b-klein; de kwartsprong vertegenwoordigt de dominant-tonica-verhouding, waarbij de dominant opmaat (arsis) is voor de tonica op de eerste tel (thesis).
Het vervolg van de beginwoorden ‘…vogels dromen’ is een trapsgewijs dalende gang in het oorspronkelijk mineur, met de prachtige halve toon naar de fis’; zo zijn we weer terug bij de begintoon. Vanwege de dubbele lettergreep (‘dro-men’) klinkt de fis’ tweemaal, in halve noten. De eerste regel is daarmee in zijn eenvoud een zeer beeldende melodisch-ritmische eenheid.
(Aardig wellicht om te vermelden: als deze regel klinkt zonder harmonische referentie zou het een phrygisch begin kunnen zijn…)
De tweede en derde regel zijn nauw verwant met de eerste regel: kwartsprong plus trapsgewijze daling. Tussen het slepend rijm van regel 1 en 3 staat het staand rijm van regel 2; hierdoor ontstaat een afwisseling in de lengte van de rusten tussen de regels.
De tweede regel eindigt op e’, de derde regel neigt naar d’, (zodat de drie regels een latente dalende lijn fis’-e’-d’ vormen, maar aan het einde van de laatste maat draait de melodie terug naar boven, naar fis’ (als terts van de genoemde d’), en daarna opwaarts naar a’! Zo anticipeert deze tertssprong fis’-a’ reikhalzend op de komende vraag/bede in de slotregel ‘zal er dan al vrede zijn?’ Deze slotregel mist de karakteristieken van de vorige regels: er is geen opmaat, geen toonherhaling. Maar juist dit contrast geeft deze slotwending kracht en diepte.
De al genoemde tertssprong fis-a’ aan het einde van de derde regel legt de verbinding met de slotregel die begínt met de tertssprong b’-d’’!
Zo rijmen deze tertsen op elkaar, de tweede in het hoogste gebied van de melodie, via hoekpunt cis’’ teruglopend naar de fis’. De drieklank op de woorden ‘vrede zijn’ (cis”-ais’-fis’) symboliseert het vraagteken: het is het dominant-akkoord van de toonsoort b-klein. Het volgende couplet dient zich al weer aan…

Tot slot nog enkele opmerkingen:

  1. In de begeleidingsbundel is een aantrekkelijke zetting met imiterende blazersstemmen (fluit en hobo) opgenomen.
  2. Het zangtempo wordt bepaald door het natuurlijke voordrachttempo van de tekst. Het reciterend karakter wordt drie regels lang volgehouden; men zou de vierde regel, zeker bij het laatste couplet, iets meer ruimte kunnen meegeven, ter onderstreping van het vragende en verlangende karakter.
  3. In het Liedboek bevindt zich in de slotmaat ten onrechte een kwartrust.     

Auteur: Arie Boers