Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

139a - Gij kent mij, Heer, leer mij U kennen


Een eerste kennismaking

Psalm 139, een van de meest bekende en geliefde psalmen, heeft een prachtige berijming van Jan Willem Schulte Nordholt gekregen (zie Liedboek 139). Maar de psalm is daarbij zo breedsprakig geworden dat het in die vorm nauwelijks mogelijk is de gehele psalm te zingen. Dat was de aanleiding voor de liedboekredactie om aan de dichter Wiel Kusters te vragen de psalm te bewerken in een compacte vorm. Volgens de redactie is hij daarin zeer geslaagd: er is een bijzonder lied ontstaan, elke regel rijk aan gedachten. Hij gebruikt ook mooie beeldspraak: God leidt mij, maar wil mij niet als een paard mennen. Als een paard draaf ik langs de zee (couplet 1). Dit beeld komt in de laatste strofe weer terug. Een veelomvattende tekst, waarin zelfs de moeilijke bijbelverzen 19 tot en met 22 niet zijn vergeten: zie het tweede deel van het tweede couplet.
Eric Jan Joosse schreef de melodie die meteen uitnodigt tot meezingen, maar misschien ook de neiging heeft om de woorden te camoufleren. In zijn geheel is dit lied zonder meer een verrijking van het Nederlandse kerklied.

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Ontstaan

Bij het werk aan het Liedboek zijn er acht verschillende werkgroepen actief geweest. Een daarvan is de werkgroep Psalmen. Deze werkgroep zocht bijvoorbeeld naar bestaande bewerkingen van psalmen die naast de Geneefse psalmen konden worden opgenomen. Deze bewerkingen zijn te vinden met een letter achter het nummer (1a, 4a, 4b, et cetera). Bij een aantal psalmen constateerde de werkgroep dat er nog een bewerking nodig was die niet bestond. In het geval van Psalm 139 werd een bewerking gemist die korter was dan de Geneefse versie, maar die tegelijkertijd wel recht deed aan de verschillende aspecten van de relatie tussen God en gelovige die in de psalm aan bod komen.
Zo werd dichter Wiel Kusters (*1947) gevraagd om een tekst te schrijven bij Psalm 139 en deze is nu, met een melodie van Eric Jan Joosse (*1960), opgenomen als Liedboek 139a.

Structuur

Liedboek 139a is een strofisch lied, met vier strofen die gelijk zijn in metrum en rijmschema. Het rijmschema van elke strofe is aBaB (gekruist rijm), met een afwisseling van slepend rijm (ken-nen/men-nen) en staand rijm (mee/zee).
De richting van het lied is van de zanger/bidder/gelovige naar de Eeuwige toe, die hier wordt aangesproken met ‘Gij’, ‘U’ en ‘Heer’. Degene die de psalm zingt of bidt, is de ik-figuur van het lied. Deze ‘ik’ wordt verder niet ingevuld of aangeduid, wat ruimte laat voor ieder om zich hiermee te identificeren.
De beweging in het lied gaat losjes van het begin van het leven naar het einde ervan. In strofe 1 komt de schepping van een (ieder) mens aan bod. Hierbij gaat het niet zozeer om de geboorte van een baby, maar om het ontstaan van een mens. Het zinsdeel ‘Gij denkt mij’ roept hier herinnering op aan het scheppingsverhaal waarin licht, water, land, enzovoort ontstaan doordat de Eeuwige een woord spreekt. In strofe 4 komt dan het einde van een mensenleven aan bod, door de woorden ‘tot Gij mij ontbindt’. Tegelijkertijd is het niet zo dat ‘mijn levensloop’ het thema is van dit lied. Eerder gaat het om begrippen als ‘eeuwigheid’ en ‘schepping’, waarin ook ieders individuele leven een plaats heeft. Dit wordt wel duidelijk uit de laatste twee regels van de laatste strofe, waarin de zanger zich geplaatst ziet ‘in uw rij, Heer’, met andere woorden: tussen al die anderen die deel uitmaken van de schepping.
De beelden die in het gedicht worden gebruikt, zijn divers. Er is een cluster van woorden die met paarden te maken hebben (‘paard’, ‘draaft’, ‘leidt’, ‘mennen’), zowel in de eerste als in de vierde strofe. Volgens de dichter sluit dit beeld van een paard aan bij de hoge vorm van vrijheid die in de psalm te vinden is (zie verder onder ‘Inhoud’). Een paard dat langs de zee draaft, heeft iets vrijs en blijs. Het paard komt overigens niet voor in de Bijbeltekst van Psalm 139; de zee wel (139,9). In de tekst van dit lied is de zee, anders dan in de Bijbeltekst, volgens de dichter bedoeld als beeld voor de oneindigheid dan wel de Oneindige.
Een tweede cluster van beelden in deze tekst heeft te maken met lichamelijke functies en zintuigen. Onder meer denken, horen, spreken, de hartslag en geluid (maken) komen aan de orde. De combinatie van al deze beelden doet denken aan het geheel en al verbonden zijn, toewijding met hart, ziel en verstand. In de onberijmde psalm staat dat God de mens doorgrondt, hem kent vanaf zijn prille begin. Deze allesomvattende verbondenheid wordt ook opgeroepen in het gedicht van Kusters.
Geheel eigen en onverwacht is het beeld van de ‘vleugels van wind’ in de laatste strofe. De dichter heeft hiermee een eigen invulling gegeven aan de ‘vleugels van de dageraad’ die in de psalm voorkomen (139,9).

Inhoud

Zoals een gedicht eigen, kent deze tekst verschillende lagen. In deze paragraaf zullen drie thema’s worden behandeld, die kunnen helpen om de wereld van het gedicht te leren kennen, namelijk wederkerigheid, vrijheid en verbondenheid. Deze thema’s hangen met elkaar samen en vormen met elkaar een goede eerste kennismaking met het gedicht.

Wederkerigheid

De relatie tussen de zanger (ik-persoon) en de aangesproken God (‘Gij’, ‘U’) wordt in dit gedicht geschetst als een wederkerige relatie. Dat betekent dat het geen één-, maar tweerichtingsverkeer is. Dit is goed te zien in de afwisseling van ‘mij(n)’ en ‘ik’ die in de tekst voorkomt. Aan de ene kant zijn er zinnen waarin de dichter lijdend voorwerp is: de Eeuwige is onderwerp en doet iets aan/met/voor ‘mij’. Dit zijn bijvoorbeeld zinnen als ‘Gij kent mij’ (1.1), ‘Gij voelt mij’ (2.2) en ‘van mij zult gij steeds blijven weten’ (3.3). Aan de andere kanten zijn er zinnen waarin ‘ik’ onderwerp van de zin is en degene is die iets onderneemt. Denk hierbij aan zinnen als ‘ik denk met U mee’ (1.2), ‘Ik draaf als een paard aan uw zij’ (4.1) en ‘ik hoor U mij spreken’ (2.1).
De zanger is op deze manier ontvanger van de aandacht van God. Tegelijkertijd is de zanger geen willoze en doelloze ontvanger, maar is hij zelf ook actief door aandacht terug te geven. Dat is wederkerigheid: beide partijen hebben een aandeel in de relatie die hier wordt bezongen.

Vrijheid

Wat bijzonder is in deze wederkerigheid is dat het antwoord van de zanger in vrijheid wordt gegeven. Dit is op te maken uit bijvoorbeeld de laatste twee regels van de eerste strofe. Hieruit komt het beeld op van een God die de mens wel een richting geeft, maar hem niet dwingt om ook echt die kant op te gaan. De mens zou het ook niet kunnen doen. Het is een bewuste keuze van God om de mens deze vrijheid te geven (vergelijk 1.3: ‘Gij wilt mij niet mennen’). De keuze om het wel te doen is dus een eigen keuze van de zanger, een antwoord op de uitgestoken hand van God. De dichter heeft het hier over een hoge vorm van vrijheid, omdat het hier gaat om handelen uit vrije wil. Daarbij sluit het beeld van de onstuimigheid en kracht en sierlijkheid van een dravend paard aan de kust goed aan. Het lied schetst hier geen sukkelend knolletje dat braaf het getreden pad volgt!

Verbondenheid

In deze vrijheid om te antwoorden op de relatie die bij God begint, is degene die het lied zingt niet alleen. Elk schepsel staat op deze manier in relatie tot God. Samen vormen zij ‘een koor’, waaraan ieder een (eigen) geluid toevoegt. Behalve het beeld van een koor, komt ook het beeld van ‘een rij’ voor. In allebei deze beelden gaat het om een verbondenheid van individuen. In je eentje ben je geen koor of rij. Als mensen zich niets van elkaar aantrekken, kan je ook niet van een koor of een rij spreken. Een bepaalde mate van verbondenheid is hiervoor wel nodig. In het gedicht blijft overigens in het midden of dit alleen mensen betreft, of alle geschapen wezens. Beide interpretaties zijn mogelijk.

Liturgische bruikbaarheid

Dit lied kan goed gebruikt worden in een kleine (gespreks/Bijbel)kring. Leg dit gedicht maar eens naast Psalm 139 uit de Bijbel. Wat valt je op, werpt het lied een nieuw licht op de psalm, zijn er woorden of beelden die blijven haken? Het kan zo ook een opmaat zijn om in gesprek te raken over thema’s als eeuwigheid, sterfelijkheid en geloven.

In het verband van een viering kan dit lied heel goed dienstdoen als onderwerp voor een liedpreek. Het kan verder gezongen worden in vieringen waarin de thematiek van eeuwigheid/eeuwig leven aan bod komt, zoals een dienst bij een uitvaart of een plechtigheid waarin namen van overledenen worden genoemd.

Doordat het lied voortdurend vanuit de ‘ik’-persoon zingt, kan het eveneens een belijdende functie krijgen, als gezongen geloofsbelijdenis, zij het heel wat minder stellig dan men misschien zou verwachten bij het woord ‘geloofsbelijdenis’. Maar deze tekst gaat, zoals wel duidelijk geworden mag zijn uit de thema’s die genoemd zijn bij ‘Inhoud’, absoluut over (de eigen keuze om te) geloven als antwoord op die eerste stap van God.

Auteur: Nienke van Andel