Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

22 - Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij


Genève 1542/Lyon 1547

Tekst

De berijmingen uit het Geneefse Psalter worden niet afzonderlijk toegelicht.

Zie voor meer informatie het overzichtsartikel Het Geneefse Psalter.


Melodie

De berijming die Clément Marot (1496-1544) van Psalm 22 (‘Mon Dieu, mon Dieu, pourquiy m’as-tu laissé) maakte, werd in Straatsburgse psalmboeken van de Franstalige gemeente afgedrukt met de melodie van het Duits-lutherse lied ‘Durch Adams Fall ist ganz verderbt’. In Genève werd echter besloten een nieuwe melodie te maken. Zo verscheen in La forme des prieres et chantz ecclesiasti (Genève 1542) Marots psalm 22 met een eigen melodie, waarschijnlijk gecomponeerd door de toenmalige Geneefse cantor Guillaume Franc (±1515-±1570). Zijn opvolger, Loys Bourgeois (±1510-±1560), was er niet helemaal tevreden over en wijzigde haar in zijn bundel met meerstemmige psalmbewerkingen, Pseaulmes cinquante, de David (Lyon 1547). Deze versie staat sindsdien in het Geneefse psalter.

De melodie staat in de hypo-dorische modus met de e’ als finalis (‘rusttoon’) en de g’ als dominant (‘roeptoon’). Maar de melodie leunt sterk aan tegen dorisch waar de b’ de dominant is. De dominanttoon van hypo-dorisch is prominent aanwezig in de regels 1, 3 en 7. De roeptoon van dorisch (de b’) is echter nog prominenter aanwezig, met name in de regels 3, 4, 5, 6 en 8.
Vrijwel de hele melodie beweegt zich tussen d’ en b’; deze zestoonsladder werd destijds het hexachord naturale genoemd. Alleen in regel 1 wordt overgegaan van het hexachord naturale naar het hexachord molle (g’-e”). Nu komen we in de regels 3, 5 en 7 een c” tegen. Deze noot valt dus net buiten het naturale-hexachord. De noot, een halve secunde boven de la (in dit geval de b’) werd in de zestiende eeuw de fa-super-la genoemd. Doordat deze noot in drie regels voorkomt, draagt hij belangrijk bij aan het klagende karakter van de melodie. Ook de klagend roepende kwintval in de regels 3, 5 en 6 doet dat.
De spanning die in de eerste drie regels geïntensiveerd wordt, komt tot een voorlopige oplossing in de korte vierde regel. Het tweede gedeelte begint met twee regels die ritmisch identiek zijn en die door de drievoudige toonherhaling op b’ aan het begin van de regel de roep intensiveren.
Regel 7 versterkt dit nog eens doordat na de openingsnoot een ononderbroken reeks van acht kwartnoten volgt, wat nergens anders in de melodie voorkomt. Evenals bij het eerste deel komt de melodie tot rust via een slotzin die een verkorte versie is van regel 4 en die van de roeptoon daalt naar de rusttoon.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Cappella pro Cantibus Oegstgeest o.l.v. Cor Brandenburg; Gijsbert Kok, orgel (strofen 1, 2, 10) (bron: KRO-NCRV)