Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

317 - Grote God, Gij hebt het zwijgen


Gebed voor de opening des Woords

Genève 1542/Lyon 1547
Psalm 38

Tekst

Deze toelichting bij de liedtekst is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de melodie is voor dit compendium nieuw geschreven.

In de ‘Hervormde Bundel van 1938’ komt als Gezang 267 een gebedslied bij de samenkomst der gemeente voor dat uitloopt op de regel: ‘Spreek dan uw gemeente hoort!’, en dus ook gezien zou kunnen worden als een gezongen gebed om de opening des woords of, als men dat liever zo noemt, een gebed om verlichting door de heilige Geest. Het betrokken lied is een iets gemoderniseerde weergave van Gezang 94 uit de Evangelische Gezangen, geschreven door Abraham Rutgers (1751-1809) op de melodie van Psalm 38. Ondanks de kleine wijzigingen ten goede achtte de commissie deze tekst voor een twintigste eeuws gezangboek niet zo aanvaardbaar. Toch vond men unaniem dat de thematiek van dit lied in het Liedboek voor de kerken niet mocht ontbreken. Tevens kwam men op de gedachte dat het mooi zou zijn als alle strofen zouden eindigen met de regel: ‘Spreek, Heer, uw gemeente hoort’. Aan mij werd opgedragen een poging te doen naar deze richtlijnen een nieuw lied te schrijven. Ik hield mij daarom aan de oude strofevorm, ook al is wellicht de verhouding tekst-melodie in regel 3 bij het gebruik van de melodie van Psalm 38 niet geheel bevredigend.

Het lied begint met de gedachte dat de gehele kosmos één zwijgen zou zijn als God zelf niet met zijn eerste lichtwoord de stilte doorbroken had. Daarna komt de vraag dat God werkelijk verstaanbaar moge zijn dwars door de mensenwoorden heen. De gehele tweede strofe gaat over de Schriftlezing als kern van alle verkondiging en bidt om de werking des Geestes die de op zichzelf dode letter levend maakt. De inzet van de derde strofe belijdt dat wij veeleer geneigd zijn naar een andere stem dan die van de Here God te luisteren en dat wij zo ten dode zouden gaan, en eindigt met de bede dat Gods woord ons naar de stad van vrede en leven moge geleiden.

Uiteraard zou dit lied het beste voor de schriftlezing of voor de preek gezongen kunnen worden, maar ook als ingangslied is het onder bepaalde omstandigheden denkbaar.

Auteur: Jan Wit


Melodie

Ontstaan en verspreiding

In de jaren veertig en vijftig van de zestiende eeuw werd zowel in Straatsburg als in Genève aan het gereformeerde psalter gewerkt dat uiteindelijk in 1562 voltooid werd. Clément Marot was begin jaren veertig de belangrijkste leverancier van berijmingen, die daarna van een melodie werden voorzien. In sommige gevallen kreeg een berijming verschillende melodieën, bijvoorbeeld omdat er in Straatsburg en in Genève vrijwel gelijktijdig een gemaakt werd. Dat was het geval met Marots Psalm 38, Las, en ta fureur aigue. Zowel in de Straatburgse bundel La manyere de faire prieres als in het Geneefse La Forme des prieres et chantz ecclesiastiques, die beide in 1542 werden uitgegeven, verscheen een melodie.
Die uit de Geneefse uitgave was van de hand van Guillaume Franc (±1505-1570) en kwam in het definitieve psalter terecht. Althans, een gewijzigde versie ervan, want de oorspronkelijke melodie van Franc luidde in 1542 (de haken geven aan waar de melodie later veranderd werd):

De wijzigingen, die vooral de ritmische structuur betreffen, werden aangebracht door Loys Bourgeois (±1510-±1560). Hij gaf in 1547 een bundeltje met vierstemmige psalmbewerkingen uit: Pseaulmes cinquante, de David, roy et prophete (Lyon). Ten behoeve van deze bundel voor huiselijk gebruik bewerkte hij Francs melodie, waardoor de melodieversie ontstond zoals deze vanaf 1551 in de officiële psalmboeken terechtkwam.

Hoewel de melodie zeker niet tot de meest populaire behoorde, hebben diverse dichters haar voor contrafacten gebruikt, waaronder Bernardus Busschoff (1593-1639), Joannes Vollenhove (1631-1708) en de piëtistische dichters Jodocus van Lodenstein (1620-1677) en Willem Sluiter (1627-1673).
Dat de wijs, althans de isometrische versie ervan, zeker niet onbekend geweest moet zijn, blijkt ook uit het gegeven dat zij in de Evangelische Gezangen (1806) bij maar liefst vijf liederen stond: de gezangen 51, 85, 94, 133 en 175.

Analyse

De melodie heeft twee mollen als voortekening en de slotnoot is g’. Toch hebben we niet te maken met een melodie in g klein, maar in de dorische modus.
De hele melodie maakt gebruik van slechts zes tonen, die samen het hexachordum durum (do tot en met la, of getransponeerd naar g-dorisch: f’ tot en met d”) vormen. Verder valt op dat de melodie grotendeels in secundes voortbeweegt en slechts vijf keer een tertssprong bevat.
De eerste twee tonen van de eerste regel zetten meteen de toon: een smekende kleine secunde (fa-mi, c.q. bes’-a’). Andere psalmmelodieën die met zo’n kleine secunde beginnen zijn onder andere Psalm 10, 16, 17 (63, 70), 25 en 102. Het betreft allemaal psalmen met verstilde smeekbeden.
De melodie valt in twee delen uiteen: regels 1-3 en 4-6, waarbij de regels 1 en 4, 2 en 5 en 3 en 6 aan elkaar verwant zijn. Deze verwantschap betekent overigens niet dat bijbehorende tekstregels op elkaar rijmen. Alleen de regel 3 en 6 rijmen op elkaar, bij de overige regels is sprake van gepaard rijm: a-a-B-c-c-B.
Regel 1 is in de kern een circulatie rond de bes’ (mi). Ook de vierde regel die ritmisch helemaal gelijk is aan regel 1, blijkt in de kern dezelfde noot ( bes’) te omspelen.
Het meest opvallende aspect van de melodie treffen we aan in de tweede en vijfde regel: de kwartnoot-rust gevolgd door een halve noot, kwartnoot en twee halven. Dit syncopisch-achtige ritme en vooral de kwartnoot-rust hebben hier het effect van een ‘snik’.
Regel 5 ligt een terts lager dan regel 2 en sluit af op de ondersecunde (do) van de finalis (re).
Regel 3 en 6 leiden beide via de la (d”) en de fa (bes’) naar de finalis g’ (re). Anders dan bij de andere verwante regels zijn de regel 3 en 6 ritmisch niet gelijk geconstrueerd.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Vocaal Ensemble Cantare o.l.v. Richard Vos; Hendrik Jan de Bie, orgel (bron: KRO-NCRV)