Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

442 - Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen


O du mein Trost und süsses Hoffen

Wo hältst du dich, o Held, so lange

Tekst

Herkomst en verspreiding

Van het lied ‘Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen’ is de melodie bijna twee eeuwen ouder dan de tekst. In 1681 gaf Heinrich Elmenhorst (1632-1704) een bundeltje Geistliche Lieder, theils auff die Hohe-Feste, Theils auff die Passion uit, Johann Wolfgang Franck (1644-±1710) uit Hamburg, destijds vooral een gevierd operacomponist, had de teksten van muziek voorzien. Het eerste lied uit deze bundel, ‘Wo hälst du Dich, du Held! So lange’, ligt ten grondslag aan Liedboek 442. Er verschenen in de zeventiende eeuw een paar heruitgaven met deze en andere liederen van Elmenhorst, maar ze raakten allemaal na 1700 in de vergetelheid.
David Hermann Engel (1816-1877), organist te Merseburg, selecteerde een aantal van Francks melodieën en vroeg zijn stadgenoot Carl Wilhelm Osterwald (1820-1887), docent aan het gymnasium, nieuwe teksten erbij te schrijven. Hun bundel Geistliche Melodieen Johann Wolfgang Francks verscheen in 1857 en beleefde een aantal herdrukken. Francks melodie van ‘Wo hälst du Dich, du Held!’ voorzag Osterwald van een nieuwe adventstekst: ‘O du mein Trost und süsses Hoffen’. Het lied telde drie coupletten.
Aan de populariteit van dit adventslied werd in belangrijke mate bijgedragen door de opname ervan in de invloedrijke bundel Große Missions-Harfe, die in 1882 voor het eerst verscheen en daarna talrijke keren werd herdrukt. Deze bundel heeft de Nederlandse liedcultuur beïnvloed en waarschijnlijk kwam het lied van Osterwald/Franck via deze Duitse bundel onder de aandacht van Nederlandse dominee-dichters.

De vroegste mij bekende Nederlandse vertaling is die van de Amsterdamse predikant Carel Steven Adema van Scheltema in de bundel Hosanna! (Nijmegen) uit 1894. Het betrof een vertaling van couplet 1 (‘Heer, al mijn troost, mijn diepst verlangen’) en 2 (‘Maak u mijn hart geheel tot woning”) van het oorspronkelijke lied. De lutherse predikant Dirk Cristiaan Meijer jr. vertaalde alle drie coupletten voor zijn bundel Lutherse Liederen (Amsterdam, 1902, nr. 60). Ten behoeve van de bundel Oude en Nieuwe Zangen van S.M. van Woensel Kooy (1875-1934) maakte de Utrechtse gereformeerde predikant Everard Egidius Gewin een vrij nauwkeurige vertaling van de drie strofen. Negen jaar later nam Joh. de Heer (1866-1961) in de achtste druk van zijn Zangbundel ten dienste van Huisgezin en Samenkomst de vertaling op van A.J. Hoogenbirk (nr. 595).
De vertaling van Gewin werd onder meer opgenomen in de Gezangen nevens de Psalmen in gebruik bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (in Hersteld Verband) uit 1933 (gezang 83). De coupletten 1 en 3 verschenen als gezang 7 in de ‘Hervormde Bundel 1938’. In de 119 Gezangen (1965, gezang 11), het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 118) en het Liedboek werden deze twee strofen ongewijzigd opgenomen, evenals onder andere in het Gezangboek van de Oud-Katholieke Kerk (1990, nr.. 562) en Weerklank (2016, gezang 112).
In officieel-kerkelijke Duitse liedboeken is het lied van Osterwald niet (meer) aanwezig.

Inhoud

Zoals vermeld schreef Osterwald nieuwe liedteksten op melodieën van Franck. Wat betreft zijn lied ‘O du mein Trost und süsses Hoffen’ heeft de dichter zich laten inspireren door ‘Wo hälst du Dich, du Held! so lange’ van Elmenhorst. Daarom eerst een paar woorden over dat zeventiende-eeuwse lied.
Boven Elmenhorsts lied stond in de eerste uitgave (1681) de titel ‘Betrachtung der Menschwerdung Christi, und Verlangen nach seiner geistlichen Ankunft’, en in de uitgave van 1700 (Geist-reiche Lieder, Theils auff die fürhnehmste Festzeiten des Jahrs …):

Geboren bist du hier, Sei, Jesu! auch in mir
Ephes.3 V.17.
Christum zu wohnen durch den Glauben im Herzen

Het zeventiende-eeuwse adventslied, dat 14 coupletten telt, zingt over een innige relatie die de dichter met de komende Heiland wenst. Elmenhorst gebruikt daarvoor gedachten en bewoordingen die ontleend zijn aan de bruidsmystiek zoals deze door Bernardus van Clairvaux populair was gemaakt in de middeleeuwen, en zoals deze in de zeventiende eeuw bijzonder geliefd was, niet in de laatste plaats bij lutheranen. Centraal stond het verlangen naar eenwording van de ziel (bruid) met Jezus (bruidegom). In advents- en kerstliederen werd daarbij meermalen het beeld gebruikt dat het hart van de gelovige de kribbe van de Jezus moet worden. Zo zong Paul Gerhardt in ‘Ich steh an deiner Krippen hier’:

So laß mich doch dein Kripplein sein,
Komm, komm und lege bei mir ein,
Dich uns all deine Freuden.

In het lied van Elmenhorst komen we in strofe 13 de versregels tegen:

Mein Herz ist dir geschenkt zur Krippen,
O teurer Held! leg’ dich hinein.

Het middeleeuwse en zeventiende-eeuwse verlangen naar eenheid met de Heiland is ook het thema van de nieuwe tekst die Carl Wilhelm Osterwald dichtte. Het meest pregnant blijkt dat uit het tweede couplet van zijn lied:

O dass du doch mein Herz dir machtest
zu deiner Krippe, Kindlein hehr,
und in ihm schlummertest und wachtest,
als wenn es deine Wiege wär.
Dann wär in Wahrheit mir gegeben
ein selig Ende meiner Pein.
Ach Herr, dass du in mir kannst leben,
woll erst in mir geboren sein.

In de vertaling van Gewin (die niet in het Liedboek is opgenomen):

O, werd mijn hart door U verkoren!
Gij weet, hoe U mijn ziel bemint
en in uw liefde als verloren
bij U een veil'ge schuilplaats vindt.
Dan werd mij heerlijkheid gegeven,
dan kwam een eind aan mijne smart.
Wil, Jezus, om met mij te leven,
geboren worden in mijn hart!

De genoemde titels en de Bijbeltekst (Efeziërs 3,17) boven het zeventiende-eeuwse lied zouden zonder problemen boven het negentiende-eeuwse lied geplaatst kunnen worden, want ze passen ook heel goed bij het lied van Osterwald. Kortom, Osterwald heeft zich voor de thematiek van zijn lied laten inspireren door het zeventiende-eeuwse lied van Elmenhorst. Zoals hieronder zal blijken, wordt dit ondersteund door het gegeven dat Osterwald diverse keren bewoordingen gebruikt, die typerend waren voor de zeventiende-eeuwse bruidsmystiek.

Strofe 1

In regel 2 van de eerste strofe wordt verwoord met welk doel om eenwording met Jezus wordt gevraagd: ‘lass mich nicht länger meiner Pein’ (‘Verlos mij van mijn bange pijn!’). De regels 3 en 4 luiden in het Duits:

mein Herz und Seele sind dir offen,
o Jesu, ziehe bei mir ein!

De vierde regel heeft Gewin weergegeven door de gedachte dat ‘mijn hart’ ‘de tempel voor de Heer’ wil zijn, waarschijnlijk een verwijzing naar 1 Korintiërs 6,19-20.
De oorspronkelijke vijfde versregel, ‘du Gott und Mensch, du Morgenglanz’, verwoordde een belangrijke gedachte in Elmenhorst lied, namelijk dat Jezus’ geboorte de menswording van God betekende: Jezus werd een mens van vlees en bloed. Het beeld ‘Morgenglanz’ is in de Nederlandse vertaling ‘heilige gloed’. De laatste twee regels luidden in het Duits:

ach komm, du teure Gnadensonne,
durchleuchte meine Seele ganz!

‘Gnadensonne’ is een karakteristiek woord in de zeventiende-, achttiende-eeuwse vroomheidsliteratuur, evenals de bede om de ziel te ‘doorlichten’.

Strofe 2

Waar Gewin met de vertaling van strofe 1 zich enige vrijheden veroorlooft, sluit hij in het tweede couplet zeer nauw aan bij de oorspronkelijke tekst, maar dit heeft wel tot gevolg dat in Gewins tekst de woordelijke relaties tussen beide Duitse strofen niet duidelijk wordt. De vierde versregel van couplet 2 ‘mijn ziel en zinnen zijn bereid’ is een vertaling van ‘mein Herz und Seele sind bereit’. Daarmee greep Osterwald terug op regel 3 van strofe 1: ‘mein Herz und Seele sind Dir offen’.
De slotregel luidt bij Gewin: ‘doe intocht, Heer, in mijn gemoed!’ In de Duitse tekst wordt hier de vierde regel van het eerste couplet letterlijk herhaald: ‘o Jesu, ziehe bei mir ein!’

Vorm

De strofe bestaat uit acht regels van afwisselend negen en acht lettergrepen. Elke regel heeft vier jamben, met in de oneven regels een toevoegde onbeklemtoonde lettergreep. Het rijmschema is aBaBcDcD.


Melodie

Na de eerste uitgave van Geistliche Lieder in 1681 wijzigde Franck zijn muziek in latere uitgaven van Elmenhorsts liedbundels. Dit hield veelal in dat hij de vocale meerstemmigheid schrapte en het lied ombouwde voor solozang met instrumentale begeleiding (in dit geval een uitgewerkte basso continuozetting). Diverse melodieën werden eveneens bewerkt of vervangen, wat erin resulteerde dat zij duidelijker voor solozang bedoeld waren en sterker leken op de opera-aria’s van Franck. De melodie van ‘Wo hälst du Dich, du Held! so lange’ behield echter in latere uitgaven haar oorspronkelijke, koraalachtige opzet. In de uitgave van 1700 stond het lied als volgt afgedrukt:
In de rode kadertjes staan de afwijkingen aangegeven ten opzichte van de notatie in het Liedboek. Het betreft zogenaamde anticipaties:

Zoals wel vaker gebeurde in zeventiende-eeuwse liederen laat Franck de laatste regel herhalen. In Nederlandse liedbundels uit de negentiende en begin twintigste eeuw stond de achtste regel overigens als volgt genoteerd:

Sinds de 119 Gezangen en daarna het Liedboek voor de kerken is de laatste regel in overeenstemming met het origineel.

Analyse

Het lied staat genoteerd in G-groot. De eerste twee regels, die herhaald worden in regel 3 en 4, vormen tezamen een voor- en nazin, beide met een ambitus van een kwart (g’-c” en e’-a’). De regels 5 tot en met 8 zijn erg sequensmatig: het motiefje met de eerste drie noten van regel 5 wordt daarna verschillende keren op verschillende toonhoogten herhaald:

[muziekvoorbeeld volgt]

Daarbij sluit regel 6 af op de dominant (d’). Regel 7 lijkt met hetzelfde motiefje te beginnen, maar daarbij ontbreekt de kwartsprong.
Karakteristiek voor de melodie is tevens het driedelige, wiegende ritme van een halve noot-kwartnoot, dat alleen aan het einde van de oneven regels onderbroken wordt. In regel 1 en 3 wordt de derde (kwart)noot gevarieerd door een tweetonig melisme. In de regels 2 en 4 wordt één halve noot gevarieerd door een gepuncteerde kwartnoot en achtste noot.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Cantorij Emmeloord o.l.v. Co Jongsma-Hoekstra; Dirk Donker, orgel (bron: KRO-NCRV)