Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

520 - De wijzen, de wijzen



Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied verscheen in 1966 in het eerste deel van Alles wordt nieuw. Sindsdien kreeg het brede bekendheid als een bijbellied voor kinderen. Het werd ook overgenomen in Op Toonhoogte (editie 2005, nr. 338), het Gereformeerd Kerkboek (editie 2006, gezang 35) en nu dus in het Liedboek.

Inhoud en structuur

‘De wijzen’ is een ballade over de sterrenkundigen uit het Oosten die op zoek gingen naar een koningskind (Matteüs 2,1-12). Al zingend ontvouwt het verhaal zich: de wijzen die op zoek gaan naar een koningskind, daartoe aangezet door een ster en uiteindelijk het doel van hun reis vinden: het door God gezonden kind.

In de opzet wordt het verhalende afgewisseld met de directe rede en dat laatste gebeurt op een markant moment. Markant als het gaat over het verhaalde: het gaat om de dialoog tussen de wijzen en de koning. De reis lijkt tot stilstand te komen, het doel is bereikt. Zijn we hier inderdaad aan het juiste adres, vragen de wijzen (couplet 3). Het antwoord van Herodes zet de karavaan echter opnieuw in beweging, het tweede deel van het lied begint. Het moment waarop beide partijen sprekend worden opgevoerd is het scharniermoment in het verhaal. Het is het onderdeel van de hele geschiedenis waarin juist níet gereisd wordt. Misschien wordt juist daardoor het slot nog sprekender, want als het echte doel bereikt is komt de reis werkelijk tot stilstand: de reizigers baden in het zonnelicht en doen hun ogen dicht.

In het lied zijn enkele kernbegrippen aan te wijzen. ‘Reizen’ is er een, maar ook ‘vertrouwen’, ‘ster’ en ‘koning’. Ze vormen een samenhangend geheel (strofe 1):

De wijzen, de wijzen,
die gingen samen reizen,
vertrouwend op een koningsster,
zij wisten niet hoe ver.

De ster is het teken dat de reizigers uit het Oosten in vertrouwen volgden terwijl de dagen zich aaneenregen tot weken, en ook als ze na het beoogde reisdoel toch nog verder moeten. De ster wijst op een koningskind en dus is de karavaan rijk en is het reisdoel een paleis. Aan het slot wordt duidelijk dat de ster niet alleen letterlijk een lichtbron en een wegwijzer is, maar ook figuurlijk. De laatste strofe vat samen: de wijzen van buiten Israëls grenzen, sterrenkundigen die alles weten van sterren en planeten, baden nu in het licht van de zon (strofe 7). Ze hebben hier hun meerdere gevonden en aanbidden hem.

Uit het verhaal zoals verteld in Matteüs 2 zijn in dit lied twee passages weggelaten, namelijk die over de raadpleging van de priesters en schriftgeleerden (2,4-8) en het negeren van Herodes’ verzoek om naderhand door te geven waar de jonge koning te vinden was (2,12). Ook de geschenken zijn slechts impliciet aanwezig (‘rijke karavaan’, strofe 2). Dit alles versterkt de focus van het lied, namelijk het verhaal van de reizende wijzen, vreemde kenners van sterren en planeten, die, aangezet door hun kennis en kunde, uiteindelijk op de knieën gaan voor het kind van Betlehem, het kind dat koning en knecht wil zijn, voor ieder, de Zon der gerechtigheid (strofe 6 en 7).

‘De wijzen’ is zonder meer een kinderlied. Het verhaal van de wijzen uit het Oosten wordt beeldend getekend. Hanna Lam verstaat de kunst om met enkele penseelstreken een totaalbeeld te schetsen. Zo roept de eerste strofe het bekende beeld op van de wijzen op hun kameel in de woestijn, met hoog voor hen uit een stralende ster. Ook andere zinnen, zoals over de rijke karavaan die aanklopt bij de paleispoort (strofe 2), roepen beelden op. Hetzelfde geldt voor de teksten in de directe rede in de strofen 3 en 4. Deze beeldkracht maakt dit lied tot een geschikt kinderlied, maar evenzo tot een goed gemeentelied.


Melodie

De structuur van de strofen is eenvoudig: vier regels van respectievelijk 6, 7, 8 en 6 syllaben. Het oplopende aantal geeft dynamiek aan de tekst, net zoals de onbeklemtoonde lettergreep aan het begin. De melodie van Wim ter Burg sluit daarbij aan.
Deze opent met een kwartsprong van dominant naar tonica; het ritme vertoont een herhaald patroon: ‘kwart halve kwart’. Regel 2 is een herhaling van regel 1 maar dan met een dalende tertssprong aan het begin (terts-tonica) en de eerste van de twee halven uit regel 1 wordt ingevuld met twee kwarten (in rood weergegeven). In regel 3 volgt het melodisch hoogtepunt, ingezet door een stijgende tertssprong (terts-dominant; gele haak). Hier is ook de tweede halve noot vervangen door twee kwarten en zo is dit de meest energieke melodieregel. In het melodieverloop is toonsherhaling beeldbepalend (zie blauwe strepen). Regel 4 herhaalt het slotmotief van regel 3. De melodie kent zo een melodisch rijm dat het tekstrijm trouw volgt: a-a’-B-B’. Verder valt op dat regel 4 begint met een stijgende terts en het slotmotief van regel 3 met een dalende terts – een vergelijkbare omkering als tussen het begin van de regels 1 en 2. De toonsoort is G-groot en dat blijft de hele melodie zo. Het resultaat is een melodie die perfect aansluit bij de tekst en die het verhalende karakter onderstreept.


Liturgische bruikbaarheid

Dit lied is een verhalend lied bij Matteüs 2,1-12, het vaste evangelie voor het feest van Epifanie.

Auteur: Anje de Heer