Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

548 - Het heeft de Heilige behaagd


Een eerste kennismaking

De woorden van het ‘Lied van de lijdende Gods’ van Maria de Groot vragen om zorgvuldige lezing. Het is geen eenvoudige tekst. In aansluiting bij woorden uit Jesaja wordt gesproken over de weg van de navolging van de lijdende dienstknecht. De Heilige bewoont de mens en met woorden als ‘schamel huis’, ‘onderkomen’ en ‘wanden’ wordt het beeld van deze inwoning sterker. In de volgende strofen worden andere beelden gebruikt voor God: ‘lamp’, ‘naam’, ‘wijsheid’. Waarom bewoont God de lijdende? In de laatste strofe wordt daar antwoord op gegeven en deze lijdende krijgt hier meer en meer het beeld van Jezus.
Hoewel er al enkele melodieën bij deze tekst waren geschreven, vond de liedboekredactie het toch wenselijk dat er nieuwe melodie zou komen. Die opdracht werd verleend aan de Vlaming Jos D’hollander. De maatloze melodie toont kenmerken van het gregoriaans. Bij het zingen is het van belang om op de woordaccenten te letten, die niet in elk couplet op dezelfde plaats staan. De accenten in de melodie volgende de accenten in de tekst.

Auteur: Pieter Endedijk


Lied van de lijdende Gods


Tekst

Deze tekst van Maria de Groot op muziek van Gon Voorhoeve is verschenen in Eva’s lied 1 (1984, nr. 36) en heeft vier coupletten met als rijmschema A-b-b-A-c-c. Ook in Eva’s lied staat de verwijzing naar Jesaja 50,4-11.

Strofe 1

De eerste zin van het lied is al het overwegen waard: ‘Het heeft de Heilige behaagd…’. Een zin die staat als een huis mede door de alliteratie (viermaal ‘h’) en het wat archaïsch taalgebruik. Woorden ook die getuigen van de ervaring van een onmetelijke afstand tussen de Heilige en mij. Deze afstand tussen de soeverein en mij wordt geheel opgeheven wanneer klinkt dat de Heilige mij bewoont. Deze inwoning van God heet in bepaalde joodse tradities de Sjekinah en wordt geduid als de vrouwelijke kant van God. De term wordt ook gebruikt voor de zichtbare en hoorbare aanwezigheid van God op aarde. Woorden als ‘huis’, ‘onderkomen’, ‘wanden’ versterken het beeld van de inwoning. De goddelijke aanwezigheid huist niet meer in de ark of de tempel. De ik-figuur beschouwt zich als een huis waarin de Heilige zijn/haar intrek neemt. En al is dat huis armoedig / schamel / niets, het vormt de woonplaats van het goddelijk licht; en al schijnt dat licht niet in volle kracht in deze mens, het schijnt wel aanhoudend en mild.

Strofe 2

Na ‘de Heilige’ en ‘het licht’ wordt God nu ‘lamp’, ‘naam’, en ‘wijsheid’ genoemd. Bijbelse namen voor God die diverse aspecten naar voren halen. God als lamp die in mij hangt te wiegen roept een beeld van de slinger van een uurwerk op, die gestaag heen en weer beweegt en het uurwerk doet functioneren. Het woord ‘wiegen’ roept ook op de verbondenheid en de bescherming waarmee een moeder haar kind wiegt, of de beweging die ontstaat wanneer de wind strijkt langs een vrij hangende lamp. Het licht in die lamp beweegt altijd, is altijd levend. ‘Naam die mij woorden zacht leert spreken’, is een verwijzing naar Jesaja 42,2, het eerste lied van de lijdende dienstknecht. Daarin wordt deze getekend als iemand die niet roept of schreeuwt, iemand die het geknakte riet niet breekt, niets forceert. Wijsheid ten slotte wordt verkregen door degene die naar het licht verlangt, die uitziet naar de nieuwe morgen, die gericht is op de rechte weg, op rechtvaardig handelen.

Strofe 3

De laatste woorden van het tweede couplet vormen de overgang naar het volgende couplet. De sterke verbondenheid met de Heilige, die hier nu wordt aangesproken met ‘U’, roept ook tegenstand op, maar het vaste verbond kan dat hebben. Gij en ik zijn immers verwant (‘Gij die mij naar U hebt geschapen’) en als ik maar weerloos op God, mijn sterkte, vertrouw, houdt het verbond het. ‘In wiens kracht ik mij ontwapen’ is opnieuw een zinsdeel dat je aan het denken zet. Zelden hoor je het werkwoord ontwapenen in de actieve vorm; we wórden altijd ontwapend. Maar de krachtige aanwezigheid van de Heilige is zo groot dat ik weerloos kan/mag worden.

Strofe 4

In het laatste couplet geeft de lijdende Gods (de titel van het lied), die steeds meer trekken van Jezus vertoont, antwoord op de vraag waarom de Heilige hem bewoont. In hem wordt Gods aanwezigheid hoorbaar en zichtbaar. God verblijft niet hoog op zijn troon omgeven door de serafijnen, maar wordt zichtbaar in het vuur van de liefde dat ook weer vurige liefde oproept. Deze aanwezigheid Gods zoeken mensen als ze moe zijn van de dagelijkse strijd om het bestaan. En ze vinden een mens die het lijden op zich neemt en daarin zelf ruimte ervaart en ruimte geeft. De lijdende Gods wijst ons de weg. We kunnen het lijden niet ontlopen, het hoort bij ons leven, bij onze menselijke staat. Maar wanneer je het lijden op je neemt, treed je binnen in een nieuw bestaan.

De tekst in zijn geheel toont ons een weg die we kunnen gaan in navolging van de lijdende dienstknecht en in verbondenheid met Christus. Let wel, Jezus/Christus wordt niet genoemd, maar wanneer je dit lied zingt in de christelijke liturgie gaat hij wel mee klinken.

Liturgisch gebruik

Dit lied kan worden gezongen in de veertigdagentijd, de tijd waarin we ons oefenen in het afzien van het vanzelfsprekende en waarin we ruimte trachten te vinden om God te ontmoeten. Het is ook een lied om te zingen wanneer gelezen wordt over de lijdende dienstknecht: de Doop van de Heer, Palmzondag, Goede Vrijdag en waar het Luthers Lectionarium gevolgd wordt de vierde zondag na Trinitatis.

Auteur: Andries Govaart


Melodie

Een bespreking van de melodie volgt nog.