Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

610 - Zo dor en doods


Mainz 1628
O Traurigkeit, o Herzeleid

Tekst

Achtergrond

Een van de grote opstandingsverhalen in de paasnachtviering (volgens het Evangelisch-Luthers lectionarium, in het |Gemeenschappelijk Leesrooster wordt deze lezing op zondag Judica gehoord) is het visioen van de opstanding der doden, opgetekend in het boek Ezechiël (37,1-14). (In het Gemeenschappelijk Leesrooster staat deze lezing vermeld op de vijfde zondag in de veertigdagentijd in jaar A.) Visioen is te weinig gezegd. Het is de taak van de profeet Ezechiël om namens de Eeuwige de ‘doden’ te zien en tot hen te spreken. Het zijn mensen, in dit geval het volk Israël, die zichzelf ervaren en betitelen als doden, moedeloze, uitgebluste mensen. Een heel volk soms. Het is een zeer indringende lezing. De profeet ziet een dal vol dorre doodsbeenderen, waar hij van alle kanten omheen moet lopen. En hij moet tot hen spreken dat de Heer hen zal doen herleven. Deze zal ook de geest, de wind, opdracht geven over hen te blazen. En zo geschiedt. Zie: er komen spieren, nieuwe huid. Zij staan op hun benen. Ze staan op! Uit hun graven.

Het lied ‘Zo dor en doods’ zingt over dit opstandingsverhaal. Het sluit nauw aan bij het profetisch visioen. De auteur zegt er zelf over: ‘Dit lied is geschreven om in de nachtwake – bedoeld is de Paasnachtwake – na de betreffende lezing gezongen te worden. Het parafraseert, legt uit en actualiseert wat in de lezing klonk. Het maakt het ook tot ons verhaal’ (Commentaar bij Zingend Geloven 5).

Ontstaan en verspreiding

Het lied klonk voor het eerst in 1987 tijdens de paaswake in de Oude Kerk te Amsterdam. Na publicatie in delen van Amsterdamse Katernen (deel 7 en 13) en in Zingend Geloven 5 (1995, nr. 21) werd het ook opgenomen in Tussentijds (2005, nr. 54) en de eigen liedbundels van Syzte de Vries: Tegen het donker (2002, nr. 49) en Jij, mijn adem (2009, nr. 138). De eerste publicatie van de tekst was in het NCRV-project Het lied van de week op 29 maart 1988 met een dubbelmelodie van Tjalling Roosjen (*1951).

Inhoud

Couplet 1

Couplet 1 typeert de ervaring, het zelfverstaan van ‘het hele huis van Israël’. Tegelijk vereenzelvigen de gelovigen in de paasnacht zich, zeker in liturgisch opzicht, met deze mensen. Ook zij weten zich alleen gelaten, hun Heer is dood en begraven. Er zal een nieuwe geest moeten gaan waaien, die hen troost en opwekt uit hun verslagenheid en verlamming. Anders is ons leven ‘levenloos’ en ‘slijten wij de dagen.’ Het woord ‘dor’ komt direct uit de lezing (‘… en zie, de beenderen waren zeer dor’; Ezechiël 37,2 – NBG), maar doet ook denken aan de woestijnperiode van Israël, ook een beeld van veertig dagen die uitlopen op het paasfeest.

Couplet 2

Het tweede couplet verwoordt de wanhoop. Het zelfverstaan wordt een klacht die aan God wordt voorgelegd: dat ‘de doden’ in ieder geval gezien worden. De woorden ‘versteend en doodgezwegen’ roepen naast de persoonlijke ervaring van menigeen, ook beelden uit het passie- en paasverhaal op.

Couplet 3

Deze strofe herhaalt de opmerking van de profeet (‘Heer, Gij weet het!’; Ezechiël 37,3), maar dan in de vraagvorm. En het voegt er een vraag aan toe, een vraag die bijna verwijtend klinkt, en verwijst naar Genesis 2,7. Vandaar dat, waar de profeet spreekt over ‘geest’, de dichter hier toepasselijk het bijbelse equivalent ‘adem’ gebruikt.

Couplet 4

Vanaf couplet 4 is er een omslag: het vragen wordt bijna omgezet in opdrachten, een roep tot optreden. De wanhoop is groot. Kreten en oproepen klinken er heel wat in de coupletten 4, 5 en 6: ‘Kom dan, spreek uw woord, breek open, wil ons dopen, wek ons, zet ons, blaas in ons, open ons!’ Het vierde couplet loopt, door de zinsnede ‘met uw adem dopen’, ook al enigszins vooruit op de doopgedachtenis die na de lezingen doorgaans in de paasnacht zal plaatsvinden. Tenslotte worden we gedoopt met water en ‘geesteskracht’.

Couplet 5

Alle gebeden na de lezingen in de paasnacht vragen dat wat ooit aan onze voorgangers in het geloof is verricht ook aan ons voorgoed volbracht zal worden: onder andere een nieuwe schepping, de verlossing van de zondvloed, het nieuwe leven van de zoon, de bevrijding uit de slavernij, de doortocht door de Schelfzee, de bevrijding uit de muil van de grote vis (Jona), et cetera. Deze strofe brengt dat onder woorden. Zo zullen we het ‘morgenlicht’, de nieuwe dag, het einde van de wake, de eerste dag van de opstandingsweek ‘begroeten’.

Couplet 6

Ten slotte eindigt het lied met de centrale gedachte dat de Heer zijn barmhartigheid mag tonen door ook op ons te blazen met zijn Geest. Hierin valt een duidelijke verwijzing te horen naar de avond van de dag van morgen, de eerste dag van de week, de dag van de opstanding (zie Johannes 20,19-23), en ook naar een mogelijk ritueel bij de doopgedachtenis: het blazen over het doopwater in de richting van de vier windstreken. Het ‘feest dat allen zal verwarmen’, door de warmte en de ‘gloed’ (zie vorig couplet) van de heilige Geest, slaat daarbij niet enkel op het paasfeest, maar wijst vooruit naar de vijftigste paasdag, Pinksteren. Veel pinksterliederen zingen immers van de warmte van de Geest. Zo worden naar evangelisch besef (nogmaals, zie Johannes 20,19-23). deze twee feesten, Pasen en Pinksteren, met elkaar verbonden,

Al met al een indringend lied, dat geheel tot zijn recht komt bij schriftlezing en viering, vooral in de paaswake.

Auteur: Nico Vlaming


Melodie

Voor een toelichting bij de melodie: zie Liedboek 590.


Media

Uitvoerenden: Barbaracantorij Culemborg o.l.v. Marijn Slappendel; Christiaan de Vries, orgel (strofen 1, 2, 4, 5)