Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

blz 1418 - Mijn God, ik hoef niet naar de hemel te klimmen


In mijn hart


Tekst

In de toelichting wordt bidden gezien als:
- zelfinzicht (1),
- verlangen naar het hoogste goed (3),
- ‘oh, my God’ zeggen (4),
- stilte bereiken (5),
- persoonlijke omgang met God (6)
- God aanspreken (7),
- God benaderen als hoge Gast (2)
- of als vriend (10).
Je persoonlijke aard van bidden krijgt aandacht (8).
Iets meer wordt gezegd over de vermoede auteur van deze tekst, de beroemde mystieke schrijfster en kloosterhervormster Teresa van Ávila (9). Hoewel deze verzamelde gebedsfragmenten in haar werk niet terug te vinden zijn, worden ze besproken alsof ze van haar zelf zijn: ze vertolken de geest van haar vroomheid.

1. Wat bidden kan zijn

Je hebt de tekst vast al gelezen, nu je aan deze toelichting begint. Vermoedelijk denk je dat bidden iets vragen aan God is, en versta je bidden als een expressie van je dringende verlangens. Maar in wat je net las, gebeurt iets anders: je werd deelachtig aan een beschouwing over wat bidden niet is en wel is: naar de hemel klimmen (regel 2). En, nou ja, het mag wel, maar het hoeft niet zo: bidden is niet je stem verheffen (regel 5) en ook niet zacht fluisteren (regel 7). Allemaal niet nodig, net zomin als vleugels hebben of bevlogen zijn (regel 12). Voor wat bidden dan wel is, volgen drie activiteiten van de bidder: je stilhouden (regel 13), in jezelf kijken (regel 14) en je niet van God verwijderen (regel 15-16).

2. God als hoge Gast

Misschien schrok je wel toen je al lezend uitkwam bij de ziel van deze tekst: als deze bidster God met ‘Gij’ aanspreekt en tegelijk een – wat je zou kunnen noemen – liefdesverklaring uitspreekt: ‘Gij zijt in mij, ik draag U in mijn hart’ (regel 9-10). Dat wil zeggen dat de innerlijke kern voor Teresa van Avila de aanwezigheid van God is, die ze beschouwt als een ‘hoge Gast’ (regel 16). En je begrijpt misschien nu ook waarom deze bidster ‘mijn God’ zegt (regel 1). Hoewel, je kunt je afvragen of dat bezittelijk voornaamwoord niet te bezitterig klinkt. Laten we het erop houden dat het een uiting van intimiteit is, zoals je wellicht ook wel iemand kent, die je in je hart draagt en ‘mijn’ lief zou kunnen noemen.

3. Bidden als blijven verlangen naar het hoogste goed

De volgende overwegingen willen je helpen zelf nog iets dichter bij de strekking van deze tekst te komen. Wat je vat van het gebed hangt samen met je beeld van God dat je in je meedraagt. Zie je met je verstand ‘God’ als het hoogste goed, of als garantie van uiteindelijke barmhartigheid en gerechtigheid tegenover de onbarmhartige warboel en het overal in onze wereld met de voeten treden van recht en rechtvaardigheid, dan heb je voor het filosoferen en theologiseren over de diepte van het bestaan een goed uitgangspunt om religie en godsdienstigheid te doordenken. Je kunt langs die weg tot een verlangen komen, dat zegt: ik wou dat het waar was, zo waar als het maar zijn kan. Als je zo ongeveer denkt, ben je uitgekomen bij onvervuld verlangen en dat kan dan weer een uitgangspunt zijn voor doordenken op bidden. Maar met deze gedachtegang kom je niet zomaar uit bij inkeer en bij de intimiteit van je hart, waar de tekst gewag van maakt.

4. Bidden als ‘oh, my God’ zeggen

Je kunt al denkend over bidden ook een andere route volgen door om je heen te kijken hoe bidden zich voordoet. Het is dan mogelijk dat je herinnerd wordt aan gebedsuitingen die alleen maar zeggen ‘oh, my God’, zoals toen de Twin Towers in New York in 2001 ineenzakten. Dat ging alle verstand en gevoel te boven. Er klonken bij deze rampspoed voorbij de grens van welk begrip dan ook luide kreten. Waar komt het vandaan dat het besef van totale onmacht op de grens van het menselijk bestaan in een gezamenlijke schreeuw naar God uitmondt? Doen mensen dat uit gewoonte? Uit een heel diepe wens naar recht? Uit een geloofsbesef dat weet dat er toch iets, toch iemand moet zijn die oog heeft voor ellende en jammerklachten hoort over onderdrukkers en iemand, zoals Mozes, inschakelt om de nood te lenigen (Exodus 3,7-13)?
Eigenlijk is dat ‘o, God’ roepen al een totaal gebed om uiteindelijke hulp. Het is niet een verklaring voor het bestaan van God, maar expressie van alles wat niet te rijmen valt met wat recht, liefde, vrijheid, goed leven is, en dan is het kennelijk alleen nog mogelijk en genoeg om hardop vanuit je hart de hele ten hemel schreiende boel voor God neer te leggen of te vernemen dat God altijd oor heeft voor de roep uit diepten van ellende, zoals Mozes ondervond.

5. Bidden als stilte bereiken

Maar ook als je in je binnenste in stilte reflecteert op wat je dwarszit of waarvan je wakker ligt, kan het zijn dat in je malende gedachtestroom opeens een verhaal van Jezus gaat meestromen en je Jezus tegen een angstaanjagende storm hoort zeggen: ‘Zwijg, wees stil’ (Marcus 4,39). En dat je dan van de weeromstuit tegen jezelf zegt: stop nu! Je laat je dwarrelende nachtgedachten los en denkt: ik weet het niet, God, hoe moet dit allemaal? Meer niet, en dan zijn de problemen niet opgelost, maar je wordt wel rustiger. Je geeft het over, je geeft je over. Dat is allemaal ook typerend voor bidden. Je kunt dan zeggen dat je op de een of andere manier God in je hart ontmoet.

6. Bidden als persoonlijke omgang met God

Maar dan ben je nog niet bij de nabijheid die Teresa van Avila in haar tekst te berde brengt. Zij heeft het over met God praten (regel 3 en 6) en vreugde vinden bij ‘God in mij’ (regel 9). Ze roept allereerst een persoonlijke manier van doen op, die zij op schrift heeft gesteld. Ik weet niet of het ook normerend bedoeld is: dat bidden pas echt waarachtig bidden is als je het zo doet als zij. Er is voor haar aan deze woorden een hele weg met vallen en opstaan voorafgegaan, zo blijkt uit haar autobiografie Mijn leven (of Het boek van mijn leven). Het is goed te beseffen dat bidden een vorm van innerlijk zoeken naar liefde en vreugde is en dat de tekst een uitnodiging is daarover op jouw manier na te denken om er een weg voor jouw hart in te vinden.

7. Bidden als God aanspreken

Voor bidden als vorm van gesprek is bidden allereerst God aanspreken als ‘Gij’ of ‘U’ of ‘Jij’. Als je ‘Gij’ of ‘o God’ zegt, betrek je wat je bezighoudt hardop of in stilte op God. Als je je over iets uit het leven verheugt en je zegt ‘Gij’, dan ben je dankbaar. Ga je gebukt onder schuld over eigen falen en zeg je ‘God’, dan vraag je om vergeving. En heb je diep verdriet, dan is ‘God’ zeggen een kreet om hulp. Jezus bijvoorbeeld bad in stilte, maar ‘schreeuwde’ ook: 'Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten’ (Marcus 15,34). Welk een vertwijfeling wordt in die woorden gelegd en toch ook: wat een vertrouwen op God.
(Aantekening: voor het gebed als Gij-zeggen, vergelijk bijvoorbeeld E. Flesseman-van Leer, Geloven vandaag, Nijkerk 1972, 5e druk, 138-147)

8. Bidden en jij?

Je wilt voor jezelf misschien wel meer zeggen, maar dat hoeft niet. Jezus heeft over bidden eveneens leerzame aspecten naar voren gebracht. Hij waarschuwde tegen opvallend bidden: ‘Ga in je binnenkamer en doe de deur dicht’ (Matteüs 6,6). Zo kun je tot inkeer komen. Iedereen hoeft niet te weten dat en wat je bidt en maak er geen show van om op te vallen. Zoveel zeggen hoeft niet, God weet al wat je nodig hebt (Matteüs 6,8), voor je het hebt geformuleerd en Jezus geeft dan het Onze Vader als voorbeeld. De tekst van Teresa verwijst ook min of meer naar dit aspect: ‘Gij hoort me reeds’ (regel 8). Je kunt natuurlijk God eenvoudigweg vertellen wat je op het hart hebt, maar God heeft aan ‘Gij’ zeggen al genoeg en daarin is wat je bezighoudt al aanwezig. Als je in je gebed God niet omstandig hoeft te instrueren, is het natuurlijk wel zo dat je zelf ook helder moet hebben wat de kern van je vraag is en dan is het wel goed meer te zeggen en zelf te onderscheiden waarop het aankomt in je verlangen. In die zin construeert het stil of hardop bidden je ‘Zelf’.

9. Teresa van Avila

Het wordt tijd iets meer over Teresa van Avila (1515-1582) te zeggen. Ze is van moederskant van adel en van vaderskant stamt ze uit een familie van bekeerde Spaanse Joden. Bekering tot het christendom betekende nog niet dat het gedaan was met uitsluiting en discriminatie, die Joden ten deel vielen. Teresa gebruikte daarom de familienaam van haar moeder, Teresa de Ahumada, maar ze noemde zich ook Teresa van Jezus.  Ze doet intrede in het klooster van de Menswording en behoort vanaf 1536 tot de orde van de karmelietessen. Ze lijdt aan ziekten en maakt langdurig zielenstrijd door. In haar onrust zoekt en zoekt ze het geheimenis van haar leven. Haar naar buiten, naar vrienden en wereld gekeerde aard wordt getransformeerd als ze uitziet naar de beslissende kern van haar leven. Ze vindt een weg naar binnen. In 1554 begint haar definitieve bekering als ze diep geraakt wordt door een beeld van Christus, overdekt met wonden, hetgeen haar in het diepst van de ziel raakt. Daarna gaat het veel beter met haar, schrijft ze. Ze geeft haar vriendschapsbanden op, of beter gezegd, ze staakt een loyaliteitsconflict tussen vriendschap met God en vriendschap met mensen en de wereld. En ze noemt allereerst contact met God-als-vriend als de ziel van haar bestaan. Deze persoonskern bepaalt haar omgang met mensen, haar liefde en ook haar voorliefdes. Ze zoekt dan tegelijk uit wat haar te doen staat. De liefde voor God-als-vriend maakt haar actief als mystiek schrijfster en motiveert haar als hervormster van het kloosterleven: ze gaat nieuwe kloosters stichten. Ze komt op voor vrouwenrechten. Ze ziet ook de religieuze ontworteling van Europa, waartegen de wereldlijke, op wapengeweld berustende machten strijden. Zij stelt daar de geestelijke kracht tegenover, de inkeer, de-weg-naar-binnen, een weg naar de inwerking van God en naar het hart, naar een centrum van leven, waarin een mens openstaat voor God als vriend.
Er zou veel meer te zeggen zijn over deze beroemde vrouw. Je zou nu kunnen denken: o, maar ik ben geen non of monnik, geen religieus schrijfster of mystica, zo’n diepgaande en langdurige crisis ken ik niet, enzovoort. Dus voor mij ligt het anders en ik hoef het niet zo na te voelen. Inderdaad kun je niet zomaar teksten van een non, die haar hele leven, dag in dag uit, in de horizon van kloosters haar geloof tot uitdrukking bracht, tot ultieme en dus onbereikbare norm van jouw inwendig bidden maken.
Met dergelijke gedachten kun je je gemakkelijk verwijderen van de tekst van Teresa van Avila, en denken: deze tekst is niet voor mij bestemd. Je kunt ook overwegen dat er wat inzit om God als vriend te beschouwen. Te midden van hectiek, verwardheden en alles wat per uur maar aandacht opeist, zou je toch kunnen proberen meer vanuit je hart of ziel of de persoonskern (om het even hoe je je innerlijk geheim noemt) te leven.

10. God als vriend

Teresa schrijft: ’Het inwendig gebed is mijns inziens niets anders dan het omgaan met een vriend van wie wij weten dat Hij van ons houdt en met wie wij daarom dikwijls samenkomen om met Hem te spreken.’ (In: Vida, Boek van haar leven,8,5, vgl. Otger Steggink 2003, 655) Nu is het voor haar niet meer allereerst ‘ik en God’ en ‘ik en mijn medemens’, niet meer zichzelf zoeken in die betrekkingen, maar bepaalt het contact met God-als-vriend haar omgang met haar medemensen, en haar genegenheid. Het inwendig gebed brengt haar bij de Bron, waar Jezus is (Johannes 4). Daar krijgt ze ruimte om tot zichzelf te komen, een ruimte waar mensen en dingen een nieuw gezicht krijgen.
Dat woord ‘vriend’ is in de ontmoeting met God niet vreemd. Zo had Mozes buiten het kamp, op ruime afstand van de tenten van het uit Egypte bevrijde volk een ontmoetingstent gemaakt, waar ieder die de Heer wilde raadplegen naar toe kon gaan. Als Mozes daarheen ging, stond iedereen voor de eigen tent hem na te kijken tot hij naar binnen was gegaan. Als hij binnen was, daalde de wolkkolom neer (de verhullende nevelen van Gods aanwezigheid). De Heer sprak persoonlijk met Mozes zoals iemand met een vriend spreekt (Exodus 33,11). Trouwens, Jezus noemt zijn volgers ook vrienden: ‘Vrienden noem Ik jullie, omdat Ik alles wat Ik van de Vader heb gehoord, aan jullie bekendgemaakt heb’ (Johannes 15,15). Woorden van deze aard spelen een grote rol bij mensen met een mystieke instelling.
De weg naar en met God als vriend is niet een uittocht alsof je moeizaam een berg bestijgt, maar een inkeer, een weg naar het diepste centrum, een weg naar binnen. Daar kun je God als hoge Gast ontvangen, en deze vriend erkennen als geheimenis in je leven. Je daarvan ‘niet verwijderen’ is typerend voor mensen met deze vrome inslag. Een tekst van Augustinus biedt in dit opzicht een belangrijke, vragende stem: ‘Op de plaats waar ik was, wanneer zocht ik U daar? En U stond gewoon voor me! Maar ik was ook van mezelf weggelopen en kon mezelf niet vinden, laat staan U!’ (Liedboek, blz. 1351)
Wat gewoner gedacht: ga je af en toe terugtrekken buiten de druk en drukte van het leven op een geschikte plek en voer een innerlijk gesprek van vriend(in) tot vriend(in), in je binnenste.

Auteur: Evert Jonker

Geraadpleegde literatuur

Otger Steggink, ‘Spaanse Mystiek van de nieuwe tijd (1500-1789)’, in Joris Baers e.a., Encylopedie van de mystiek, Kampen-Tielt 2003, 654-655.
Otger Steggink, ‘Teresa van Jezus’, in idem, 1080-1083.
Kitty Bouwman, ‘Teresa van Avila en Johannes van het Kruis: de mystiek van de Karmel’, in: Kitty Bouwman en Kick Bras (redactie), Werken met spiritualiteit, Baarn 2001, 270-280.
Kitty Bouwman, ‘De tuin van de ziel: mystieke teksten van Teresa van Avila’, in: Bouwman en Bras (redactie), idem, 449-460.