Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

blz 142 - Een gids tot de dood is het leven


Gids


Tekst

Het gedicht ‘Gids’ gaat terug op het gedicht ‘Legers’, dat eind jaren negentig in HN-Magazine verscheen in de rubriek ‘Entiteiten’. Anton Ent (pseudoniem van Henk van den Ent) nam een heel nieuwe versie ervan op in zijn bundel Man van twee wegen – Gedichten geënt op de Psalmen (’s-Hertogenbosch 2007, blz. 52). De gedichten in deze bundel zijn geen vertalingen of bewerkingen van de psalmen, maar reflecties: de dichter reageert in poëzie op de psalmen door ze te betrekken op zijn eigen situatie en gemoedstoestand.

Klanklaag

Het gedicht bestaat uit drie strofen van twee regels. De enige rijmende woorden in het gedicht zijn ‘zalen’ en ‘verdwalen’. Het gaat om eindrijm in de regels 3 en 6. Wat het metrum betreft overheerst de amfibrachys (zwak-sterk-zwak). De eerste strofe bestaat bijna geheel uit amfibrachen, in strofe 2 en 3 zijn het er enkele.

Psalm 48

In Psalm 48, waarop dit gedicht geënt is, spelen stad, burcht en vesting als metaforen een belangrijke rol: ‘In de stad van onze God, op zijn heilige berg’ (48,2a) (...) ‘in haar vesting weet men: / God is onze burcht (48,4). Met dit beeld eindigt de psalm ook: ‘Bezie met aandacht zijn muren, / bewonder zijn vesting / en vertel aan uw nageslacht: / ‘Zo is God, / onze God, nu en altijd’’ (48,15a). In 48,15b wordt er een nieuw beeld aan toegevoegd: ‘Hij is het die ons leidt, voor eeuwig’, het beeld van een gids, die ons nooit in de steek zal laten.    

Betekenislaag 

De ‘ik’ ervaart in strofe 1 dat het leven zelf hem tot gids is. Herkenbaar, want wij worden in onze keuzes voor een belangrijk deel geleid door onze verlangens, talenten en ambities, door de fouten die wij maken en de lessen die wij daarvan leren, waarbij naast afkomst en beperkingen ook voor- en tegenspoed, gezondheid en ziekte, een rol spelen. Zo is het leven een gids tot aan de dood en in zekere zin ook naar de dood. Dan volgt de vraag: ‘maar wie leidt mij over de grens’ (regel 2), met andere woorden: wie leidt mij naar en aan gene zijde? Het antwoord lezen we in strofe 2 en 3.

In strofe 2 gebruikt de dichter het beeld van de burcht uit Psalm 48, een beeld dat hij verbindt met ‘Uw naam’, de naam van God, die hiermee niet genoemd maar getoond, zichtbaar gemaakt wordt. Die burcht heeft talrijke zalen (regel 3). Het is ‘een kasteel vol taal en muziek’ (regel 4). De burcht biedt dus niet alleen bescherming, maar laat zich ook op een andere manier met Gods naam verbinden, namelijk dankzij taal en muziek. Die taal en muziek kan in elke zaal weer anders klinken. Anton Ent heeft daar in een korte toelichting bij dit gedicht het volgende over gezegd: ‘Die Naam heeft talrijke zalen: een voor agnosten, een voor agnostici, een voor islamieten, een voor joden, boeddhisten, hindoeïsten en voor de christenen zal er ook wel een zijn’ (mail aan de compendiumredactie 8 december 2014). Is die laatste toevoeging ironisch bedoeld? Of is het een vorm van bescheidenheid? Misschien geldt voor de hele opsomming de bekende uitspraak van Jezus: ‘Vele eersten zullen de laatsten zijn en vele laatsten de eersten’ (Matteüs 19,30).

Het gedicht eindigt in strofe 3 zeer troostrijk. De gangen in de burcht van God, in zijn kasteel, leiden tot ‘het ondoorgrondelijk inzicht dat ik nooit zal verdwalen’ (regel 5-6). Dwalen door de gangen en zalen kan de 'ik’ dus volop, maar verdwalen nooit. We kunnen bij het woord ‘gang’ natuurlijk ook denken aan ‘gaan’ in de betekenis van beweging. God gaat met ieder van ons: Hij zal er zijn (‘Uw naam’, regel 3), ook ‘over de grens' (regel 2). ‘Ondoorgrondelijk inzicht’, dat klinkt bijna paradoxaal. ‘Inzicht’ verbinden we toch bovenal met ratio, ‘ondoorgrondelijk’ met intuïtie, vermoeden, als het gaat om iets waar we met ons verstand geen grip op krijgen. Hoe dan ook, de ‘ik’ troost zich met het inzicht, de diepe overtuiging, dat hij dankzij ‘Uw naam’ en ‘Uw gangen’ aan gene zijde van de dood geborgen is en nooit zal verdwalen.

Auteur: René van Loenen