Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

blz 1481 - Het sneeuwt. Het is bevroren water


Te wit om door te gaan


Tekst

Het gedicht ‘Te wit om door te gaan’ is gekozen uit de bundel Winter en later, die Guillaume van der Graft, pseudoniem van Willem Barnard, in 1984 bij uitgeverij De Prom in Baarn publiceerde. Deze bundel verscheen enkele jaren na de uitgave van zijn Verzamelde Gedichten bij Bosch & Keuning (Baarn 1982). Op het achterplat is te lezen dat Winter en later een vervolg is op de reeks wintergedichten waarmee de Verzamelde Gedichten werden afgesloten.

‘Te wit om door te gaan’ bestaat uit vier 2-regelige strofen. Het eindrijm overschrijdt in een gekruist schema de witregels tussen de strofen: aB-aB-aC-aC. Bij de eerste twee a’s is sprake van klinkerrijm, bij de tweede twee a’s van volrijm, evenals bij de B’s en de C’s. Opvallend is het middenrijm in regel 1 en 2: bevroren – verloren. Het metrum van dit gedicht is jambisch. Er is één antimetrie: ‘andersomtaal’ aan het begin van regel 3. De overgang van regel 2 naar regel 3 is ook het enige enjambement in dit gedicht. Geen toeval lijkt me. Door deze twee verschijnselen in samenhang, antimetrie en enjambement, valt er heel veel nadruk op het woord ‘andersomtaal’. Blijkbaar een belangrijk woord in de context.

Het gedicht heeft een plaats gekregen in de rubriek ‘Levensgrens’ van het Liedboek. Het staat daar tussen liedteksten en gedichten rond het thema sterven. Ook in ‘Te wit om door te gaan’ gaat het om de dood, om sterven. Sneeuw is in de literatuur een bekend symbool voor de dood. Dat blijkt in dit gedicht meteen al uit strofe 1: ‘Het sneeuwt. Het is bevroren water’. Het water stroomt niet meer, het is tot stilstand gekomen. Door die stilstand is het dus ook ‘verloren tijd’ (regel 2), tijd die letterlijk niet meer tikt en figuurlijk niet meer telt. Je zou kunnen zeggen: er is in de dood geen sprake meer van tijd. Denk in dit verband ook aan de in het Nederlands enigszins verouderde uitdrukking ‘uit de tijd zijn’, die in het Twents nog wel algemeen gebruikt wordt.

Dan volgt de abrupte overgang (die zoveel nadruk krijgt, zie boven): ‘het is / andersomtaal’, taal die met zwijgen verband houdt, met ‘zwijgzaam praten’ (regel 3), een paradox die te vergelijken is met ‘licht vallend uit de duisternis’ (regel 4). Zowel de titel van het gedicht als het woord ‘andersomtaal’ wijzen op een confronterende grens.

Ademen de eerste twee strofen de sfeer van ongemak en vervreemding, in de laatste twee strofen is de toon eerst berustend, daarna troostvol.

In strofe 3 wordt ‘Het sneeuwt’ (herhaling van het begin van strofe 1) nu expliciet in verband gebracht met de dood (regel 5) en vervolgens met het wegvallen van tijd (vergelijk regel 2): er is sprake van ‘de klokken van voorbij’ (regel 6).

De afsluitende strofe is, zoals gezegd, troostvol. De sneeuw op de daken (regel 7) staat voor vergeving – denk aan de Bijbelse notie van het witwassen van onze zonden – en de laatste regel wijst op een toekomst die niet ophoudt met de dood: ‘er is een toekomst buiten mij’ (regel 8). Is dat een toekomst in een andere dimensie of een toekomst voor volgende generaties? Het staat de lezer vrij daar zelf betekenis aan te geven.

Auteur: René van Loenen