Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

blz 1525 - Zegen, God, mijn kleine koe


Kleine koe

Iona als bron van liederen
uit The Carmina Gadelica

Tekst

Na een introductie (1) en enkele beelden van vroeger (2) gaat de toelichting in op het samenleven van mens en dier (3). Vervolgens komt de herkomst van het gebed ter sprake (4). Het melken van een koe geeft te denken en kennelijk ook te geloven (5). Dat een mens schepsel is en daardoor verbonden is met de dieren komt aan de orde door mens te beschrijven met termen als steen, plant, dier, zelfbewustzijn en ziel (6). Het gebed ‘Kleine koe’ is niet naïef, eerder kritisch: als eco-theologie (7). Bidden kan een contrastervaring zijn in een ambivalent bestaan (8). Het is mogelijk in een gesprekskring over schepping en spiritualiteit elk stukje apart te lezen en te overdenken en te bespreken.

1. Introductie

Wat een raar gebed, denk je wellicht. Heeft God niet iets beters te doen dan het melken van één kleine koe te zegenen? Moet dat nu: ‘Zegen (…) iedere druppel die in mijn schaal valt’ (regel 7-8)?
Zou je dit gebed bidden? Of denk je dat je de woorden symbolisch moet opvatten? Natuurlijk is het mogelijk dat je ‘mijn kleine koe’ als beeld kunt zien voor wat voor klein ding of levend wezen dan ook, dat je behoedzaam zou willen koesteren en als zegen ervaren.
In dit gebed is een bidder kennelijk bezig zichzelf, de kleine koe en het melken in verband te brengen met een God, die zegenen als kerntaak heeft. Dat gebeurt in deze bede zo gedetailleerd dat voor jou als lezer een geestelijke kant van het melken van een koe beleefbaar kan worden. Zoiets als: wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd?

2. Beelden van vroeger

In mezelf zie ik allerlei herinneringsbeelden. Een stal met zes koeien waar mijn opoe een koe melkt. Ze leunt lijfelijk tegen de koe en raakt de spenen van de uiers met haar vingers aan. Het geluid van de stralen melk die de bodem van de zinken emmer bereiken klinkt als muziek in de oren. Opoe doet al melkend aan de spenen van de uier de drinkbewegingen van het kalfje na, zodat de koe melk geeft. Met dat beeld voor ogen valt goed te begrijpen dat de bede vraagt: ‘zegen ons samenleven, mijn koe en ik’ (regel 3).
Nog een herinnering: een stal met geluiden en geuren, de dertig koeien hebben namen: Antje 1 en Antje 7, indachtig het paradijsverhaal uit Genesis 2,16-20 waar de mens soortnamen geeft aan alle dieren en vogels. Een eigen naam geven duidt op de eigenheid van die ene koe, en op een persoonlijke verbinding met elke koe naar haar eigen aard en met eigen vlekken. Geef je een dier een naam, een hond bijvoorbeeld, dan kun je het dier ook roepen, gezag uitoefenen, een beetje hardop denkend met haar of hem praten, en het aanraken. En uiteraard, en helaas, ook gemene macht uitoefenen, het dier manipuleren en erover heersen.

3. Samenleven van mens en koe

Dat dit gebed om een zegen vraagt voor het samenleven met de kleine koe moet jou en mij duidelijk maken dat de manier waarop je melkt, vraagt om verantwoordelijk, dierlievend en dierwaardig handelen en om een goede verstandhouding met het dier. Dat spreekt kennelijk niet vanzelf, vandaar de bede: ’zegen ons samenleven’ (regel 3).
Je merkt misschien dat ik op zoek ben naar de morele kant en de geestelijke kant van dit gebed. Ik weet ook wel dat het zo is dat hoe beter je zorgt voor de koe en hoe behoedzamer je melkt des te meer opbrengst je krijgt.
Die kleine koe kan een Jersey-koe zijn. Die is kleiner dan de meeste koeien en geeft veel melk. Zegen slaat hier behalve op een goede relatie tussen mens en dier op de voorspoed van een kapitale melkopbrengst, ook als je zes koeien hebt, of dertig.
En als je tweehonderdvijftig melkkoeien hebt? Dan ook?

4. Herkomst van het gebed

Deze tekst is afkomstig uit The Carmina Gadelica, een verzameling teksten, rituelen en gebruiken in het Gaelic (de Keltische taal van Ierland, Schotland en Wales). De verwoordingen zijn vertaald en uitgegeven in het midden van de negentiende eeuw door iemand die ze op deze manier wilde bewaren voor het nageslacht. Dit gebed staat vermeld onder de kop ‘Prayer of the teats’. Elk van de vier spenen draagt een naam, een speen zelfs van God. Dat maakt van de tedere, melkende handeling een eerbiedige zaak.
In die Carmina is een hele serie teksten te vinden, die over het melken gaan. Sommige ervan werden gezongen in een liedvorm die goed past bij het ritme en geluid van de stralen melk die in de emmer stromen. Het kwam wel voor dat iedere koe een eigen manier van zingen (her)kende. De kleine koe kent en herkent de melkster aan het lied dat ze zingt. Melkmeisjes, jonge vrouwen lieten hun vingers zacht en doeltreffend langs de spenen bewegen, en zo oefenden ze ook met het oog op de borstvoeding die ze zelf wellicht eens zouden geven. In een van die songs wordt Maria, de moeder van Jezus, de Milkmaid van Jezus Christus genoemd en verlangen de zingende melksters dat zij, net als Maria, die Jezus voedend in de armen had, in staat zouden zijn de koe min of meer te omarmen – er komt een geheimenis mee, een omarmende, hemelse realiteit, pure goedheid, Gods tastbare zegen. De zegen in het gebed duidt erop dat Gods geborgenheid, goedheid, liefde en mededogen vaardig worden over een mens (een melkmeisje bijvoorbeeld) in relatie tot medemensen, tot de dieren, de natuur en de samenleving.

5. Melken geeft te denken en te geloven

Er hangt een geestelijke sfeer om deze lijfelijke aanraking van mens en dier. Je zou het een vroom bewustzijn kunnen noemen, dat in alle dingen goddelijke kracht en Gods gaven ziet, bij wijze van voorbeeld in het aandachtig melken, of ook in het afwassen van borden en bestek. Daarom draait het in de techniek van het melken niet alleen om het verlangen naar opbrengst, maar ook om liefde, verbinding, hemelse goedheid en recht doen. Dat gebeurt in het besef dat jouw bestaan een hemels geschenk is, en dat van de kleine koe evenzeer. Melken geeft te denken, raakt de binnenkant van je ziel, de geest van fijnzinnigheid om te onderscheiden waarop het aankomt, (Filippenzen 1,9) en het gebed leert dit te onderkennen. Wie het kleine niet eert, is het grote van liefde en recht en samenleven niet weerd. Aandacht, en nog eens aandacht, duurzaamheid en solidariteit.

6. Menszijn

Besef je dat je deel van de schepping als geheel bent?
* Besef je dat je iets steenachtigs bent, een bottenstelsel, een mineraal, een fysisch-chemisch ding, dat kapot kan vallen, dat kan breken? Een ‘scheppinkje’ dat bescherming behoeft en dat aandacht mag verlangen. Die bescherming geldt voor jou, maar ook voor de kleine koe.
* Besef je dat je een organisme bent, een plant, die kan groeien, een levend organisme dat verzorging behoeft en mag verlangen. Dat geldt zowel voor jou als voor de kleine koe. Sommige opvoeders vinden dat kinderen moeten leren verzorgen en verzorgd worden, bijvoorbeeld door hen te leren planten en dieren te verzorgen, zoals een kalfje.
* Besef je dat je bewustzijn bent met zintuigen, instinct en gedrag, een dier, dat gedrag mag ontwikkelen, een medeschepsel. Vergeet dat niet. Dieren hebben een bewustzijn.

Terzijde: we hadden in de klimbeplanting tegen de muur een nest met jonge vogels. De merel vloog af en aan, als een flitsbezorger met voedsel. We hadden – onnadenkend – een parasol in de buurt van het nest gezet. Daardoor bleek de vliegroute van de merel gehinderd. We zagen hem met voer in de bek op een afstandje wikken en wegen hoe hij het aan moest pakken, hij zocht naar een oplossing, zich bewust van de spanning tussen ‘ik moet voeren’ en ‘ik word gehinderd’. Opeens, met grote snelheid, zoefde hij onder de parasol door naar het nest. De jongen moesten immers beschermd en verzorgd worden.

* Besef je dat je als mens over zelfbewustzijn beschikt en kunt onderscheiden tussen ‘ik’, ‘jij’ en ‘wij’? Kunnen dieren dat? En dat je je dus in het samenleven kunt oefenen, dat je betekenissen geeft of die kunt leren kennen, betekenissen die goede relaties dienen, samenleven, vrede, ook met andere schepselen.
* Besef je dat je een geestelijke kern hebt, een soort hart, een ziel? Dat duidt op onbevangenheid en ontvankelijkheid voor het wonder dat je bestaat. Je kunt heel goed de geheimen in en achter het leven ontwaren en beleven, zoals in de bede van de kleine koe wordt voorgedaan. Je zou erin ingewijd moeten worden, medeschepsel dat je bent. Je ziel kan je bescheidenheid en zachtmoedigheid leren.

Zo onderstreep je de schepselmatige kanten van je zijn, lijfelijk, geestelijk. Het onderweg zijn met God, de naaste, de planten, de dieren, de mineralen en stenen – dat alles houdt verband met elkaar, omdat je in je lijf en geest beseffen mag dat je tot de menselijke soort behoort en feitelijk als een van de lieve botten, lieve planten, lieve dieren, lieve zelven, lieve zielen wordt gezien, zelfstandig en toch kwetsbaar en afhankelijk.

7. Naïef?

Zijn deze overwegingen naar aanleiding van de kleine koe niet al te romantisch? Mogelijk, maar romantisch is op zich niet fout. Romantiek kan ook kritisch zijn en expressie geven aan verlangen naar aandacht en vreedzaam samenleven.
Trouwens, het gebed om zegen voor de kleine koe is eerder kritisch dan naïef. Als je nu een grote stal ingaat, zie je buitengewone efficiëntie, al het nodige en nuttige om de dieren te beschermen en te verzorgen, maar ze hebben een geel nummerbord in het oor en lijken productie-eenheden. De spiritualiteit en het samenzijn met dieren zit dan meestal alleen nog in de verzorging van de kalfjes. Het geeft te denken, deze mateloze productie. Daar mag het nadenken over en het navoelen van een dierwaardig bestaan wel tegenover staan.

Trouwens het besef schepsel te zijn is een kritisch besef. Dat geloofsbesef is niet alleen gericht op jezelf als middelpunt van alle bestaan, waarbij je alles om je heen ziet vanuit jouw ik, en je misschien wel denkt dat sinds jij leeft de wereld pas begonnen is. Dat laatste maakt dan dat je nauwelijks begrip kunt opbrengen voor een op zich leerzame traditie waarvan de bede van de kleine koe gewag maakt. Geloofsbesef is evenwel juist excentrisch. De bron van leven wordt buiten jezelf gezocht.
En ja, je bent ook steen, plant en dier. Iemand die met de hand melkt, ziet aan zichzelf voorbij en koestert de koe. En je ‘hebt’ zoiets als een ziel. Jouw geestelijke kern wordt in Psalm 131 lijfelijk vergeleken met een pas gespeend kind, dat van de borst af is en troost vindt in moeders armen. Psalm 131 wil het hart of deze ziel vrijhouden van hoogmoed. In Liedboek 131 wordt de op relatie met de buitenwereld gerichte kant van jou aldus bezongen: ‘Heb ik mijn ziel niet naar uw wil / gevoegd in vrede, mild en stil, / zoals het pas gespeende kind / troost in zijn moederas armen vindt?’ (strofe 2). Je ziel, je innerlijke stem ’weerspreekt’ zo je zoeken met een waanwijs oog naar wat te groot is en te hoog (strofe 1) en wijst je arrogantie in jezelf en in je leefwereld af. Deze spiritualiteit maakt opmerkzaam.

8. Bidden als contrastervaring

Je bent afhankelijk van beschermd worden en beschermen, verzorgd worden en verzorgen. Je doet aan anderen voor dat het leven van jou en de mensen om je heen zin en betekenis heeft, ook dat van de kleine koe. Je weet je hopelijk ingewijd in verantwoordelijkheid en liefde voor het aardse, lijfelijke en geestelijke. Begrippen als solidariteit, behoedzaamheid, mededogen en recht doen (ook aan een kleine koe) vormen een misschien wel al te mooie theorie, maar typeren ook een contrast als mensen en dieren niet beschermd, niet verzorgd worden, en als mensen komen tot uitbuiten van vee en in een oorlog tot het vernietigen van grote voorraden graan. In tijden van oorlogen worden mensen ‘ingewijd’ in doden, haat tonen, liegen en demoniseren van de vijand en in het verwoesten van woonplaatsen en natuur. Heilige waarden gaan aan gort. Stop de lompheid, bid ik dan vertwijfeld, houd ermee op, in godsnaam. Geloven in de Schepper en in de God van de kleine koe en de vraag om samenleven met een dier gaat daar absoluut tegenin. Zo lees ik in de oorlogen ook de smart van de God van de kleine koe.

De kleine koe, die melk geeft, heeft een kalf gebaard en het kalf is even bij de moeder en drinkt eerst aan de uier zo vaak als mogelijk, om nog afweerstoffen mee te krijgen, maar het wordt al gauw verwijderd en verzorgd door een boerin of door een dochter, en het kalf hecht zich dan aan haar. De moederkoe wordt gemolken en de melk stroomt in de emmer. Dat is hard voor de koe, en het is alsof de bidder zich ervan bewust is dat de moederkoe verdriet en gemis kent en dat hij of zij daarom om zegen bidt voor het samenleven, er zit een vleugje schuld in het gebed tegenover het dier. En ook dat is niet naïef, maar een kritisch teken van aandacht. ‘Zegen ons samenleven, mijn koe en ik’ (regel 3). Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd.

Zou je het bidden, dit gebed? Misschien? Hopelijk kun je het op zijn minst lezen en overdenken als een teken van opmerkzame, tastbare eco-theologie.

Auteur: Evert Jonker