Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

299d - Heer, ontferm u over ons - Ere zij God in den hoge (‘Vogelmis’)


Het ordinarium in het Liedboek

Tekst

Liedboek 299d is het Kyrie en Gloria uit de ‘Vogelmis’ van Willem Vogel. De andere onderdelen van dit ordinarium zijn Liedboek 339c, 402a, 404d en 408d. Zie voor meer informatie het overzichtsartikel Het ordinarium in het Liedboek.


Melodie

De vaste onderdelen van de zondagse hoofddienst zijn in verschillende toonzettingen van Willem Vogel in het Liedboek opgenomen. De hier besproken reeks wordt vrij algemeen de ‘Vogelmis’ genoemd. Toch zijn de afzonderlijke onderdelen niet als één geheel gemaakt. De ontstaansgeschiedenis van de Vogelmis is te volgen aan de hand van verschillende uitgaven, waarin van een eenstemmige compositie geleidelijk een vierstemmige is ontstaan:
- een handgeschreven uitgave van Willem Vogel met een eenstemmig ordinarium (1967);
- de uitgave Proeve van een oecumenisch ordinarium met een eenstemmige compositie (1968);
- de uitgave Onze Hulp waarbij verschillende delen vierstemmig zijn getoonzet (1978). Voor het Liedboek is de editie van 1978 gebruikt.

Het Kyrie is het oudste deel. Ten behoeve van de uitgave van de Proeve van een Oecumenisch Ordinarium maakte Willem Vogel een gedeeltelijk meerstemmige evangelieacclamatie en een toonzetting van het Lofgebed uit de Didachè. In februari 1969 geeft Willem Vogel tijdens een vergadering van de Commissie voor de Kerkmuziek aan dat het door hem verzorgde ordinarium binnenkort gereed zal zijn. Drie maanden later laat Vogel weten dat een oproep om gratis exemplaren van het ordinarium aan te vragen zeer veel reacties heeft opgeleverd. Het is deze wijdverspreide versie die integraal overgenomen werd in het door de Prof. dr. Van der Leeuw-stichting uitgegeven boekje Onze Hulp. Vreemd genoeg vindt men het ordinarium niet terug in het Dienstboek – een proeve (1998). Reden om het níet op te nemen was de – al dan niet vermeende – algemene bekendheid van het werk. In het Liedboek werd de Vogelmis wel opgenomen, met uitzondering van het Credo.

Over de wijze van uitvoeren wordt in Onze Hulp het volgende gezegd: ‘Bij deze meerstemmige toonzetting, die als ‘Vogelmis’ bekend is geworden, kan de gemeente volstaan met het zingen van de bovenste stem; koor of cantorij zingen de andere stemmen. Het is echter goed mogelijk, dat ook niet-cantorijleden zich die andere stemmen reeds aanstonds eigen maken; een en ander vloeit vanzelf uit de gegeven verschillen in de menselijke stemhoogte voort. Zowel bij de orgelbegeleiding als bij het eventuele meespelen van andere instrumenten dienen de repeterende kwart- of achtste-noten tot grotere notenwaarden te worden samengetrokken, naar de aard van het instrument. Waar de muziek eenstemmig is, spele de organist ook unisono.’

Liedboek 299d - Kyrie en Gloria

Het Kyrie is – zoals reeds opgemerkt – het oudste gedeelte van de Vogelmis. De melodievorming is eenvoudig en beslaat de pentatonische reeks d’-f’-g’-a’-c”. De eerste en derde (herhaalde) melodieregel verwijzen naar elkaar, terwijl de slotwending van de middelste regel ook wordt meegenomen naar de laatste. Van een echt tonaal centrum is in deze paar regels nog geen sprake. Toch wordt met de afsluitende wel een verwachting gewekt. Zonder aansluitend Gloria is dit Kyrie onaf, blijft het ‘in de lucht hangen’. Opvallend is dat er nergens een meerstemmige begeleiding geboden wordt bij dit Kyrie: in de begeleidingsbundel bij Onze Hulp ontbreekt dit ordinarium in het geheel en in het begeleidingenboek bij het Liedboek zal men ook tevergeefs naar meerstemmigheid zoeken.

Met het Gloria wordt de kale eenstemmigheid van het Kyrie doorbroken. Basale drieklanken zijn de bouwstenen van het Gloria. Grote en kleine drieklanken, vrijwel alleen in grondligging, geven samen met de unisono passages een zeer open en overzichtelijk klankbeeld. Van melodievorming kan in de meerstemmige frasen nauwelijks gesproken worden; die is volledig ondergeschikt aan de akkoorden. Zoals Willem Vogel doorgaans zijn melodieën opbouwt met korte motieven, zo werkt hij hier met terugkerende akkoordformaties. Het belangrijkste frame wordt gevormd door de akkoordenreeks Dm-G-Em-Am-F-Dm-G, dat door het Gloria heen verschillende malen in al dan niet verkorte vorm terugkeert. In de begeleidingsbundel bij het Liedboek is uitgeschreven wat de componist in Onze Hulp reeds suggereerde: de korte notenwaarden zijn samengevoegd ‘naar de aard van het instrument’ (orgel in dit geval).

Liedboek 339c - Evangelieacclamatie

In de acclamatie na de lezingen lijkt Vogel weer terug te keren naar de pentatonische sfeer van het Kyrie.

In de trits ‘U komt de lof toe, U het gezang, U alle glorie’ blijft de melodie rond reciteertoon a’ zweven. Eerst via een wisseltoon (dalende secunde), dan via een stijgende secunde die op ‘U alle glorie’ een kwint hoger klinkt. In pentatoniek zullen er al snel melodische overeenkomsten ontstaan. Ik noem hier de link (zie de tekst in het notenvoorbeeld) met het waarschijnlijk in dezelfde periode gecomponeerde Lofgebed uit de Didachè. Toeval of opzet? In de vijfde regel keert de sfeer uit het Kyrie weer terug met de nadrukkelijke afsluiting op de g’. Maar in deze acclamatie wordt de verwachting direct ingelost met de afsluitende regel. Zit in de akkoordkeuze al een kiem verborgen van het meerstemmige Gloria?

Deze acclamatie valt om een tweetal redenen extra op. Ten eerste vanwege de notenwaarden. Alle andere delen van de Vogelmis zijn genoteerd in voornamelijk achtste- en kwartnoten – opvallend in het oeuvre van Vogel. Een uitzondering vormt deze evangelieacclamatie, die in kwart- en halve noten is opgeschreven. Ten tweede: terwijl andere delen uit de Vogelmis de oecumenische oversteek niet maakten, is deze acclamatie ook te vinden in Gezangen voor Liturgie (1984), Zingt Jubilate (1985/2006) en het Oud-Katholiek Gezangboek (1990).

Liedboek 402a - Lofgebed uit de Didachè

De muziek bij het Lofgebed uit de Didachè verschijnt voor het eerst in de Proeve voor een Oecumenisch Ordinarium (1968). Het is duidelijk dat de samenstellers een voorkeur hebben voor dit liturgicum boven het Agnus Dei. Bij deze twee liturgische gezangen wordt vermeld: ‘Voor een zegening van den HEER tijdens de breking van het brood gebruike men bij voorkeur het lofgebed uit de Didachè, indien niet gezongen, dan in wisselspraak gezegd. Als smeekgebed tijdens de breking van het brood kan het Agnus Dei gezongen worden. Waar men het liever weglaat, kan de voorganger Paulus’ woorden spreken uit 1 Corinthiërs 10:16’. Tien jaar later wordt in Onze Hulp gesuggereerd het Lofgebed uit de Didachè na de vredegroet te zingen, terwijl het weer twintig jaar later – in 1998 – met een tekstuele en muzikale aanvulling dienst kan doen als volledig tafelgebed (zie Dienstboek, Liturgische Gezangen 92). Deze verlengde vorm werd in het Liedboek niet overgenomen. Er lijkt hier sprake te zijn van veranderend liturgisch inzicht.

In de toonzetting van het Lofgebed uit de Didachè is nog het beste de overeenkomst te zien met de ‘aanvankelijke Vogelmis’ uit 1967. De gregorianiserende melodievorming met korte melismen komen we in de andere hier besproken ordinariumdelen niet tegen. In de driedelige vorm wordt elk voorzangvers afgesloten met een vierstemmig refrein voor de gemeente. De eerste twee voorzangverzen kennen een gelijkende glooiende melodie die – op een dalende kwint na – slechts bestaat uit repeterende noten, secunden en tertsen. In het laatste vers doet een opvallende hoeveelheid melismen zijn intrede en nemen de gebruikte intervallen toe met een aantal kwarten (stijgend en dalend) en een stijgende kwint. Op deze wijze krijgt deze laatste strofe extra gewicht. Het slotrefrein is opvallend omdat dit niet, zoals de voorgaande verzen en refrein afsluit in F (ionisch), maar in G (dorisch). Eigenlijk is dit kenmerkend voor de meeste delen uit dit ordinarium: de toonsoort is niet altijd even duidelijk te benoemen, er is hier sprake van een labiele modaliteit.

Liedboek 404d - Sanctus en Benedictus

Het Sanctus en Benedictus vormt duidelijk een eenheid met het Gloria. Akkoordblokken uit het Gloria zijn ook in dit ordinariumdeel terug te vinden. Waar Vogel in de andere delen tekstherhalingen vermeed, maakte hij er in het Sanctus dankbaar muzikaal gebruik van. In het Hosanna blijven koor en gemeente elkaar deze hulde- en hulproep toezingen. Punt van aandacht: de maatstrepen van de driekwartmaten in het Sanctus staan genoteerd bij het wisselen van de koorgroepen. Dit is vanaf de eerste uitgave al zo en het suggereert een vreemde tekstaccentuering. Uiteraard is bedoeld: Hosánna in den hóge.

Liedboek 408d - Agnus Dei

Het Agnus Dei is genomen uit het Gloria, waarin deze tekst immers ook voorkomt. Het begin heeft de componist aangepast (e-unisono – C-majeur) waardoor er – in de overgang naar de betreffende akkoordformules uit het Gloria – een hinderlijke of misschien uit tekstuele overwegingen wel zo bedoelde octaafparallel tussen bas en alt ontstaat (c-d bij ‘dat de zon-‘). De afsluiting (‘geef ons uw vrede’) is eveneens gekopieerd uit het Gloria, namelijk van het tekstdeel ‘hoor ons gebed’.

Het is overduidelijk dat Gloria, Sanctus en Agnus Dei in onderlinge samenhang gecomponeerd zijn. De andere delen zijn van eerdere datum en melodischer van aard. Die delen wijzen zowel voor- als achteruit. De ontplooiing van de melodie lijkt op die van de eerdere compositie, maar het toepassen van meerstemmigheid – voor de gemeente – wijst in de richting van wat dé Vogelmis is gaan heten. Het is tijdens de uitvoering van de muziek zaak de meerstemmige delen niet te ‘vierkant’ te zingen, ondanks het daartoe uitnodigende notenbeeld. Verder is het in deze delen niet de bedoeling dat eenstemmigheid met begeleidingsakkoorden ingevuld wordt. Zo wordt de kenmerkende afwisseling tussen een- en meerstemmigheid als compositorische kracht gehandhaafd.

Auteur: Christiaan Winter