Een eerste kennismaking
Dat een eenvoudig lied heel sterk kan zijn, wordt aangetoond met ‘Zeven was voldoende’. Het lied heeft een aardige ontstaansgeschiedenis. In 1957 verbleven dichter Willem Barnard en kerkmusicus Piet van Aalten op een conferentieoord waar een huisdienst werd gehouden rond het evangelie van het teken van brood en vis, Johannes 6. Een lied bij deze tekst bestond niet en binnen één dag was het gereed. De eerste strofe verwijst naar het bijbelverhaal. Niet alleen toen, ook nu is zeven voldoende, ‘alle dagen / van ons leven’ (strofe 2). In de derde strofe wordt al een verbinding gemaakt met het avondmaal. In de vierde strofe klinkt een gebedstoon: dat vis en brood ons leven mag voeden, ‘alle zeven dagen’, dat is de volheid, voor altijd voldoende. Het taalspel met getallen wordt in de laatste strofe voortgezet met de telwoorden ‘eerste’ en ‘laatste’.
Evenals de tekst is ook de melodie van Piet van Aalten sterk door zijn eenvoud, met als aardige bijkomstigheid dat hierbij een tweestemmige canon mogelijk is (inzet na vier kwartnoten). Om de canon te begeleiden is een speciale zetting in de begeleidingsbundel opgenomen.
In het Liedboek voor de kerken (gezang 57) waren de tweede en derde strofe verwisseld.
Auteur: Pieter Endedijk
Zeven is voldoende | |||
Willem Barnard | |||
Piet van Aalten |
Tekst
Deze toelichting bij de liedtekst is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de melodie is nieuw geschreven voor dit compendium.
Aan dit lied, dat als nr. 12 in de 102 Gezangen (1964) stond is een verhaal verbonden. Het was in 1957, dat wijlen Piet van Aalten, de begaafde muzikant, en ik op een zondag in het voorjaar logeerden in een van die vele als conferentieoord ingerichte buitenhuizen. Het was drie weken voor Pasen , zondag Laetare – in De Tale Kanaäns (1963) staat het lied dan ook bij die zondag aangegeven, blz. 36 –, en wij zouden met de aanwezige groep een huisdienst houden. We wilden het evangelie lezen dat in Johannes 6 staat: het teken van het brood en de vis, vijf broden en twee vissen voldoende voor zo velen. De mensen wilden zingen. Ze wilden vooral graag een lied zingen waarin dat evangelie bezongen werd. Maar zo’n lied was er niet. Toen spraken wij af dat wij het in opdracht van die gemeente daar ter plaatse zouden maken. En zo ontstond diezelfde dag nog deze tekst, samen met de melodie van de cantor. Voorganger en voorzanger voorzagen aldus in behoefte van de hongerige schare.
Weldra vond het lied dat we samen gemaakt hadden zijn weg in Nederland en Vlaanderen, bij rooms en onrooms! Zelden heb ik zo duidelijk beseft wat het betekent als de zingende gemeente om ‘voedsel’ vraagt!
Auteur: Willem Barnard
Melodie
Bij deze tekst van Willem Barnard zijn vier melodieën geschreven. In het bundeltje Wij moeten Gode zingen (1960, nr. 9) vinden we de wijs van drie componisten: Piet van Aalten (1920-1959), Piet van Amstel (1920-2003) en Juul Ouwehand (1921-2015). Later kwam daar de melodie van Willem Retze Talsma (1927-2008) bij, voor het eerst gepubliceerd in het deeltje ‘Paaskring’ van De adem van het jaar (1962, blz. 58). Dat deze melodie werd opgenomen in 102 gezangen (1965, nr. 12) was voor Barnard een teleurstelling. In het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 57A en 57B) kregen de melodieën van Van Aalten en Talsma naast elkaar een plaats.
Van alle genoemde melodieën is die van Piet van Aalten tussen 1960 en 2013 het meest gepubliceerd in verschillende liedbundels, waaronder Randstadbundel (1970, nr. 70); Zingt Jubilate (1977, nr. 543); Gezangen voor Liturgie (1984, nr. 560) en Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 541).
Gelet op de toelichting in Verzamelde Liederen (Baarn 1986, blz. 393) gaf Willem Barnard duidelijk de voorkeur aan deze melodie. En dat is niet ten onrechte: tekst en melodie zijn ontstaan in 1957 toen Barnard en Van Aalten in een conferentieoord logeerden en daar met de aanwezigen een huisdienst hielden waarin Johannes 6,1-15 aan de orde was, het evangelie voor zondag Laetare, de vierde zondag in de veertigdagentijd. Barnard schreef in zijn dagboek op 13 oktober 1965, als de proefbundel 102 gezangen hem met de post wordt bezorgd: ‘Indien ooit een lied tweeledig ontstaan is, tekst en muziek, dan dit. En hetgeen God samengevoegd heeft, scheide de mens niet’ (Een zon diep in de nacht, Vught 2009, blz. 142). Voor de dichter was de melodie van Van Aalten emotioneel het meest aan zijn tekst verbonden.
De melodie mag van de vier de beste worden genoemd en bestaat eigenlijk uit drie muzikale zinnen: de tekstregels 1 en 2 klinken als een geheel en blijven rond de grondtoon g’ circuleren, zo ook de tekstregels 3 en 4, nu als het ware een kleine terts ‘opgetild’ en stijgend naar de dominant d” en vervolgens dalend naar de grondtoon. In de slotregel stijgt de melodie vanaf c’ naar de grondtoon. Deze muzikale zinnen kennen – op twee toonherhalingen in regel 3 en een tertssprong in regel 4 na – uitsluitend secundeschreden. Zin 1 heeft een beperkte ambitus van een kwart (f’-bes’); zin 2 breidt deze naar boven uit en zin 3 naar beneden. Alle drie zinnen hebben dezelfde afsluiting g’-f’-g’. De melodie heeft een kerktonaal-achtig karakter (c.q. aeolisch) omdat deze geen leidtonen bevat, met name altijd f’ en nooit fis’. Achteraf bleek dat deze melodie zich goed in canon laat zingen: de inzet door mannen en de tweede stem door vrouwen/kinderen na vier kwartnoten. In de begeleidingsuitgave bij het Liedboek is een zetting opgenomen om de canon te begeleiden.
Auteur: Pieter Endedijk
Media
Uitvoerenden: Johannette Zomer, sopraan; Wiek Hijmans, elektrische gitaar