Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

572 - De koningsvaandels trekken uit


Vexilla regis prodeunt

voormiddeleeuws/handschrift Italië 13e eeuw

Tekst

De hymne Vexilla regis prodeunt werd waarschijnlijk voor het eerst gezongen op 19 november 569 als processielied tijdens de plechtige overdracht van een kostbare reliek van het kruis van de Heer aan abdis Radegunda van het klooster van het Heilig Kruis in Poitiers. Deze was haar door de Byzantijnse keizer Justinus II (520-578) geschonken. In de elfde eeuw was Vexilla regis het strijdlied van de christelijke kruisvaarders. Later maakte het lied deel uit van de gezangen voor de lijdensweek. De Italiaanse hymnoloog Lentini noemt het ‘een schitterende hymne, een kostbare parel van de hymnodie der Latijnse Kerk’ (Lentini 1983, blz. 103).

Inhoud

Er zijn in de loop der eeuwen veranderingen aangebracht in de oorspronkelijke tekst. Zo is bijvoorbeeld niet zeker welke van de negen strofen zoals deze in het Liedboek voorkomen zesde-eeuws zijn. Twee hedendaagse hymnaria, die pretenderen de originele teksten te bevatten, namelijk de al geciteerde verzameling van Lentini en het Liber hymnarius, hebben de strofen 1, 3, 5, 6, 8 en 9 van het Liedboek. Zijn dus de strofen 2, 4 en 7 niet origineel? Volgens Lentini werd de tweede strofe al vroeg weggelaten vanwege   grammaticale problemen met de Latijnse tekst. Het veertiende-eeuwse handschrift uit Oostenrijk (zie de illustratie verderop) heeft van de Liedboek-versie de strofen 1, 3, 4, 5, 6 en 9. De Engelse Free Encyclopedia Wikipedia vermeldt dat strofe 9 met de schone beginregel ‘O crux, ave spes unica’ (O kruis, onze enige hoop) pas in de tiende eeuw werd toegevoegd, zoals ook een doxologische eindstrofe, die in de versie van het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 186) nog werd gehandhaafd. De regel ‘O crux…’ is geliefd geworden als onderschrift op menig kruisbeeld in christelijke kerken en huiskamers. De tekstregel ‘hoc passionis tempore‘ (‘Gegroet, o kruis in lijdenstijd’) werd in de rooms-katholieke liturgie van voor Vaticanum II omwille van het liturgisch gebruik op het vroegere feest van Kruisvinding (3 mei) veranderd in ‘in hoc paschali gaudio’ (bij deze vreugde van Pasen).  

De vroegst bekende Nederlandse bewerking dateert uit de zestiende eeuw. Een fraaie vertaling is die in Verzameling van oude en nieuwe Gezangen voor alle de hoogtijden des jaars (Amsterdam 1799): ‘Des Konings Standaard komt uit ’t duister / ’T Geheim des kruizes glimt met luister…‘ Zie ook gezang 36 in de ‘Hervormde Bundel’ van 1938: ‘Des Konings vanen rukken voort…’

Voor het Liedboek werd de Latijnse tekst opnieuw vertaald door de liturgist Andries Govaart. Govaart is zelf ingegaan op het hoe en waarom van zijn vertaling: ‘In het eerste couplet zijn de Vexilla regis in de loop van de tijd verschillend vertaald: banieren, standaard, vanen, vaan, vaandel(s). Belangrijk is dat de vaan, het vaandel niet alleen de versiering is, maar bijna geïdentificeerd wordt met het kruis. God die mens is geworden hangt aan het kruis, dat is het zichtbaar teken dat vooraan gaat in de processie.
In de loop van de hymne verschuift de aandacht van de mens aan het kruis, via de voorzegging door David (zie couplet 4: Psalm 96,10: ‘Zeg aan de volken: ‘De Heer is koning’’. N.B. ‘vanaf het kruis’ is toegevoegd, AV) naar het kruis, het hout, de boom zelf.
De boom wordt aangesproken in couplet 5. De heiligheid gaat van het lichaam van Jezus over op de stam die hem draagt (daarmee wordt het kruis relikwie), het koningspurper verwijst misschien naar het bloed van Jezus dat stroomt over het kruis.
In couplet 6 zien we twee verwante beelden: het juk en de weegschaal.
Het zevende couplet geurt van heiligheid, heerlijk dat alle zintuigen worden aangesproken.
In het achtste couplet lijkt de aandacht naar het offer aan het kruis te gaan, maar ook hier kun je nog van het kruis zeggen dat het lijden op zich nam. Regel 3 en 4 verkondigen ons de overwinning van het leven op de dood. (…)
Het negende couplet is vertaald naar de passietijdtijd; in deze rubriek – de drie dagen van Pasen – staat het ook in het Liedboek.’ (bron: informatie van de vertaler in brief aan de redactie, 8 september 2015).

Arie Eikelboom wijst op het beeld van de weegschaal in couplet 6: ‘De zesde strofe verwijst met de waag naar de Romeinse rechtspraak. Op de waag worden de strafmaat en de begane misdaad met elkaar in evenwicht gebracht’ (Eikelboom 2011, blz. 53). Strofe 3 bevat een duidelijke verwijzing naar Johannes 19,34: ‘Maar een van de soldaten stak een lans in zijn zij en meteen vloeiden er bloed en water uit’. Zie ook het commentaar van J.W. Schulte Nordholt in Een Compendium…, k. 467-469.


Melodie

Volgens Jan van Biezen (Een Compendium…, k. 470) is de melodie ontleend aan een Italiaans handschrift uit de dertiende eeuw. Wel schijnt deze bijna geheel syllabische melodie al vrij spoedig een meer melismatische gedaante te hebben gekregen, die sterk overeenkomt met de hedendaagse gregoriaanse versie van het Liber Hymnarius (Solesmes 1983, blz. 58-59). Deze laatste is niet die van een vroeg vijftiende-eeuws (ander) Italiaans handschrift, dat we hieronder afgebeeld zien. Wellicht is een en ander te ‘danken’ aan een al vroeg gewenste gregorianisering van de melodie.

Italiaans handschrift, ±1410 (bron: commons.wikimedia.org)

De melodie is bijzonder. Zo is haar omvang die van een hexachord. Vervolgens verloopt zij binnen deze zes tonen niet op de wijze van het latere klassieke kerklied: ze bestaat uit een mozaïek van fragmentjes van een kwartomvang, alle gebouwd rond de hoofdnoten a’, g’ en e’. Wellicht openbaart deze combinatie van hexachord en tetrachord het geheim van haar schoonheid. Aan dit laatste draagt ook haar complexe aeolische modaliteit bij. Zo heeft haar begin een dorisch karakter en neemt zij in de derde regel een verademende ionische (is ongeveer majeur) wending.  


Liturgische bruikbaarheid

Uit het bovenstaande is al veel naar voren gebracht omtrent het liturgisch gebruik van Liedboek 572. Het is een gezang voor de Stille Week, vooral voor de liturgie van Goede Vrijdag, wanneer de verering van het kruis van de Heer centraal staat. Het komt vooral tot zijn recht op het moment dat het kruis plechtig wordt binnengedragen.

Auteur: Anton Vernooij

Bronnen:

Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken, Amsterdam 1977, k. 467-469.
A. Eikelboom, Hymnologie – Een geschiedenis van de strofische zang in de westerse christelijke kerk, deel I: De ontwikkelingen tot aan de reformatie. Den Haag 2011, blz. 51-53.
A. Lentini, Te decet hymnus. L’Innario della ‘Liturgia Horarum. Rome 1984.