Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

645 - Zing ten hemel toe


Van de nieuwe morgen

Genève 1562
Psalm 81

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Na publicatie van de tekst in De tale Kanaäns (1963, blz. 90) kreeg het lied een plaats in het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 219), het Liedboek (2013) en In wind en vuur (2023, nr. 76a). Daarin is ook een melodie van Floris van der Putt opgenomen (nr. 76b), die in enkele rooms-katholieke uitgaven was te vinden: Zingt voor de Heer (1967, nr. 642) en (Abdijboek (vanaf 1981, Varia 109).

Inhoud

Willem Barnard is bij uitstek de man van het kerkelijk jaar, de omgang met de dagen, de opgespaarde wijsheid, de erfenis van tweeduizend jaar liturgie, gestold in een cyclisch geheel. Maar hij zou ook graag de eerste zijn om op een typisch joods besef te wijzen: tegen de wijsheid van de volken eromheen, die hun goden inpasten in wat zij als de eeuwige kringloop van de natuur ervoeren, plaatste Israël God, die een lineair plan trekt. Die belooft zijn volk lijnrecht uit de ellende te halen, de belofte in. Zoals ooit uit Egypte, in een vuurkolom voor de gevluchte slaven uit (strofe 1).
In strofen 2 en 3 gaat het dan over Christus, en dan lijkt het alsof we van onderwerp gewisseld zijn. Maar in de vierde strofe blijkt dat dat niet het geval is: met het optreden van Christus wordt de eeuwige kringloop, de ‘maatslag’ van de natuur, dood en leven, doorbroken richting een houdbaar bestaan. Op een specifiek uur, het uur namelijk van Pasen (strofe 5). De oude vijand in strofe 6 is de dood, zeker, maar ook de zinloze, onomkeerbare cirkelgang.

Dit paaslied bevat een waaier aan Bijbelse associaties. Allereerst is er Psalm 81, die de bevrijding uit Egypte bejubelt. ‘Ik ben de Heer, je God, die je wegleidde uit Egypte’ (81,11). Hij gaat vooraan als wolk- en vuurkolom (strofe 1). De uittocht uit Egypte voorspelt de uittocht van Christus uit het doodsgebied (strofe 2). Zo doorbreekt Hij de ‘wisseling van de lotgevallen’ (strofe 3), de ‘kringloop der getijden’ (strofe 4). Op Pasen komt Christus, het vleesgeworden Woord, uit het graf. In Psalm 5,10 staat: ‘een open graf is hun keel’. Dat is negatief bedoeld. Maar op Pasen spreekt het open graf het laatste woord. Het is alsof tegen het graf gezegd wordt wat ook tegen de doofstomme gezegd werd: ‘Effata! Ga open!’ (Marcus 7,34; vergelijk strofe 5). Opstaan is altijd opstaan tot iets. Ten strijde bijvoorbeeld, met de laatste vijand, de dood (strofe 6). In Barnards eigen exemplaar van het Liedboek voor de kerken noteerde hij bij ‘de oude vijand’ uit de slotregel ‘cf. Exodus 15,6’, uit het lied van Mozes bij de doortocht.

Liturgische verbanden met het klassieke kerkelijk jaar

Dit lied is oorspronkelijk geschreven voor – zoals Barnard het noemt – de elfde zondag van de zomer (in het Luthers Dienstboek de elfde na Trinitatis, zie Dienstboek I, blz. 441) en draagt nog alle sporen van de klassieke psalmen en lezingen van die dag zoals aangegeven door het oude missaal. De introïtus van die zondag is Psalm 68: ‘God staat op, zijn vijanden stuiven uiteen’ (68,2), hier in de zesde strofe: ‘God is opgestaan / om de hand te slaan / aan de oude vijand’. Het epistel is 1 Korintiërs 15,1-10, het paulijnse hoofdstuk over de verrijzenis van Christus, met als oudste kern het traditiegoed: ‘Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, dat Hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat’ (15,3). Daar is heel de tweede strofe aan gewijd. In regel 4-6 van de laatste strofe keert Barnard tot de brief terug.
Het halleluja is Psalm 81,2. Daarmee begint dit lied: ‘Zing ten hemel toe, / juich en jubel Gode’ en psalm 81 uit het Geneefse rijmpsalter draagt de melodie van dit lied aan. Het evangelie van de elfde zondag van de zomer is Marcus 7,31-37, over de doofstomme tegen wie Effata wordt gezegd. Vergelijk dit met strofe 5: ‘Pasen is de dag, / dat de dove lippen / van het stomme graf…’!

Poëtische aspecten

‘De wijs en de aanhef zijn die van Psalm 81’, schrijft Barnard in De tale Kanaäns (Amsterdam/Hilversum, z.j. [1963], 90). Dat is dan psalm 81 uit het Geneefse psalter, mede in de berijming van 1773, nog gezongen toen Barnard ‘Van de nieuwe morgen’ dichtte. Het eerste couplet daarvan luidt: ‘Zingt nu blij te moê / ’t Machtig Opperwezen / Enen lofzang toe; / Om ons heilgenot / Worde Jacobs God / Met gejuich geprezen.’ Barnards lied alludeert op de klank af op het opmerkelijke woordje ‘moê’, voluit ‘blij te moede’: ‘Zing ten hemel toe, / juich en jubel Gode, / want Hij wordt niet moe…’ De slotstrofe verwijst nog even rijmend naar dit begin: ‘Daarom, zing Hem toe!’ Ook op andere plaatsen in het lied is Psalm 81, zeker in Barnards eigen berijming (Liedboek 81), te herkennen, zoals in het ‘doodsgebied’ van strofe 2 en de hele verwerking van het bevrijdingsmotief.

Liturgische bruikbaarheid

Ondanks alle samenhangen met het proprium van de elfde zondag na Trinitatis heeft Barnard het lied in de loop der tijd verplaatst naar paasmorgen, als Psalm 81 nog vers in het gehoor ligt: het is de introïtus van Witte Donderdag en een week later ook van Beloken Pasen. Met Pasen lichten weer andere samenhangen op, vooral die van uittocht en doortocht, als de Heer het volk voorgaat ‘als een vuur vooraan’ (Exodus 13,21-22). Dat is in de geest van Psalm 81, die niet alleen de exodus bezingt, maar ook heel precies aangeeft wanneer wij Pasen vieren: ’s zondags na de eerste volle maan in de lente. ‘Blaas op de ramshoorn bij nieuwemaan en bij vollemaan voor onze feestdag’ (81,4); in de berijming: ‘Vier bij volle maan / met muziek en mond / een hernieuwd verbond / volgens oude wetten’ (Liedboek 81:4).

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Wouter van der Voorst, Menno van der Beek, Gerda van de Haar en Klaas Touwen aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel II, 410-411).


Melodie

Ontstaan en verspreiding

Chantez Gayement – zo luidde de beginregel van de psalmberijming van Théodore de Bèze (1519-1605) die voor het eerst werd afgedrukt in Les Pseaumes mis en rime francoise Par Clement Marot & Theodore de Beze (Genève 1562). Dit betreft de eerste uitgave van het volledige Geneefse psalter. Natuurlijk was de berijming voorzien van een melodie, in dit geval een nieuwe melodie van een zekere ‘Maître Pierre’. Naar algemeen wordt aangenomen wordt met deze ‘maître’ Pierre Davantès (ca. 1525-1561) bedoeld, die vanaf maart 1559 als musicus werkzaam was in Genève.

De melodie stond als volgt genoteerd:

  Hoewel het een korte en eenvoudige melodie betreft in een toonsoort die dicht bij majeur ligt, werd zij toch niet bijzonder populair in de zeventiende en achttiende eeuw. Dat veranderde in de negentiende eeuw, mede in gang gezet doordat de melodie in de Evangelische Gezangen (1806) bij twee liederen geplaatst werd: gezang 48 ‘Zingt, zingt blij te moe', / Adams dankbre zonen!’ van Rheinvis Feith (1753-1824) en gezang 143 ‘Aarde! zucht niet meer’ van Pieter Leonard van de Kasteele (1748-1810). Vooral het lied van Feith werd vaak in liedbundels overgenomen, evenals strofen uit Psalm 81 zelf.

Dat Willem Barnard de melodie van psalm 81 koos voor zijn paaslied, is een rechtstreeks gevolg van zijn werk als psalmberijmer. Zoals hij in Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de Kerken (Amsterdam 1977, k. 537) schreef, ontstonden strofe 1 en 4 tijdens het berijmen van Psalm 81. Later heeft hij de overige coupletten erbij gemaakt.

Analyse

In het Liedboek heeft het lied een strofevorm van zes regels met als rijmschema A-b-A-C-C-d,  maar de melodie staat in drie regels afgedrukt. Dit heeft te maken met het gegeven dat de versregelparen 1-2, 3-4 en 5-6 door de componist steeds als een twee-eenheid opgevat zijn. Daarom is het logisch de melodie in drie regels af te drukken. Voordeel daarvan is ook dat in één oogopslag duidelijk is waar er wel en geen rusten gezongen moeten worden.

De melodie staat in de lydische modus, genoteerd met twee kruisen; de d’ is dus finalis en de a’ dominant. We treffen diverse melodische wendingen aan die typerend zijn voor de vijfde toon (lydisch), zoals ze hieronder in solmisatienamen staan aangegeven:

 

De melodie is vrolijk en opgeruimd van aard, in overeenstemming met de aanhef van de oorspronkelijke Franse berijming: Chantez gayement. Hieraan draagt onder meer de hoge ligging bij (in solmisatietermen: de melodie speelt zich grotendeels af in het hoge hexachordum naturale). Aan het einde van de tweede melodieregel (= versregel 4) begint de wijs iets te dalen, om aan het einde van de derde melodieregel (= versregel 6) in een lagere ligging terecht te komen (hexachordum molle). De melodie begint dus hooggestemd en komt vanaf de tweede helft van de tweede regel langzaam tot rust.

De eerste en tweede melodieregel openen identiek op de dominant: a’-a’-b’-cis”-d”. De tweede helft van de eerste melodieregel keert terug naar de dominant, terwijl de tweede helft van de tweede melodieregel richting de finalis daalt. De twee gedeelten van de eerste twee melodieregels verhouden zich als spanning en ontspanning, vraag en antwoord, actie en reactie.

Melodieregel 3 herneemt het slot van melodieregel 2, terwijl het tweede gedeelte in secundeschreden naar de finalis voert.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Cantorij Groninger Studentenpastoraat o.l.v. Gerrit Jan Niemeijer; Johan Beeftink, orgel (bron: KRO-NCRV)