Van de nieuwe morgen | |||
Willem Barnard | |||
Genève 1562 | |||
Psalm 81 |
Tekst
Deze toelichting bij de liedtekst is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de melodie is nieuw geschreven voor dit compendium.
De twee strofen van dit lied die het eerst geschreven werden zijn de eerste en de vierde, want die stammen nog uit de tijd dat ik met de berijming van Psalm 81 bezig was. ‘Maatslag der natuur, / kringloop der getijden’ etcetera – men vond het toen wel mooi, althans curieus, maar het maakte geen kans erkend te worden. Zulke fragmenten blijven dan liggen en soms jaren later groeit er weer een compleet nieuw lied omheen.
De elfde zondag na Pinksteren legde ons in het traditionele (inmiddels prijsgegeven) Missale Romanum dat merkwaardige hoofdstuk voor, 1 Korinthiërs 15, dat Paulus’ paasbericht bevat. Ik had Psalm 81 altijd gelezen als een exoduslied, een paschapsalm. Ik was dan ook verrast en geboeid toen ik in dat misformulier dié psalm aantrof. Zo iets hoeft niet veel te betekenen, maar in elk geval bracht het mij op de gedachte, die oude scherven van een berijming als begin van een nieuw lied, dat dan over Pasen moest gaan, weer ter hand te nemen.
Nu wordt in het missaal dat epistel van Jezus’ opstanding gelegd naast het evangelie van ‘Effatha’ (‘Word geopend’, Marcus 7,31-37). In de vijfde strofe van mijn lied leg ik verband tussen die paasmare van de apostel en het teken waarvan de evangelist vertelt. En nóg een thema heb ik ontleend aan datzelfde zondagsformulier. Introïtus daarin is Psalm 68, de pinksterpsalm. Heel die misliturgie was blijkbaar een klein herhaald paasfeest midden in de zomer. De laatste strofe van mijn lied is dan ook duidelijk ontleend aan de aanhef van die psalm.
Zo is het een echt ‘zondagslied’ geworden, dat alle motieven van zo’n liturgie bezingt. Maar tegelijk is het ‘gewoon’ een paaslied, een lofzang. Over wat het hart is van het apostolische geloof kan men altijd zingen. Eigenlijk immers is ook elke zondag een herhaald klein Pasen. Het opschrift bij dit lied in De Tale Kanaäns luidt dan ook ‘Van Pasen’ (blz. 90-91).
Auteur: Willem Barnard
Melodie
Ontstaan en verspreiding
Chantez Gayement – zo luidde de beginregel van de psalmberijming van Théodore de Bèze (1519-1605) die voor het eerst werd afgedrukt in Les Pseaumes mis en rime francoise Par Clement Marot & Theodore de Beze (Genève 1562). Dit betreft de eerste uitgave van het volledige Geneefse psalter. Natuurlijk was de berijming voorzien van een melodie, in dit geval een nieuwe melodie van een zekere ‘Maître Pierre’. Naar algemeen wordt aangenomen wordt met deze ‘maître’ Pierre Davantès (ca. 1525-1561) bedoeld, die vanaf maart 1559 als musicus werkzaam was in Genève.
De melodie stond als volgt genoteerd:
Hoewel het een korte en eenvoudige melodie betreft in een toonsoort die dicht bij majeur ligt, werd zij toch niet bijzonder populair in de zeventiende en achttiende eeuw. Dat veranderde in de negentiende eeuw, mede in gang gezet doordat de melodie in de Evangelische Gezangen (1806) bij twee liederen geplaatst werd: gezang 48 ‘Zingt, zingt blij te moe', / Adams dankbre zonen!’ van Rheinvis Feith (1753-1824) en gezang 143 ‘Aarde! zucht niet meer’ van Pieter Leonard van de Kasteele (1748-1810). Vooral het lied van Feith werd vaak in liedbundels overgenomen, evenals strofen uit Psalm 81 zelf.
Dat Willem Barnard de melodie van psalm 81 koos voor zijn paaslied, is een rechtstreeks gevolg van zijn werk als psalmberijmer. Zoals hij in Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de Kerken (Amsterdam 1977, k. 537) schreef, ontstonden strofe 1 en 4 tijdens het berijmen van Psalm 81. Later heeft hij de overige coupletten erbij gemaakt.
Analyse
In het Liedboek heeft het lied een strofevorm van zes regels met als rijmschema A-b-A-C-C-d, maar de melodie staat in drie regels afgedrukt. Dit heeft te maken met het gegeven dat de versregelparen 1-2, 3-4 en 5-6 door de componist steeds als een twee-eenheid opgevat zijn. Daarom is het logisch de melodie in drie regels af te drukken. Voordeel daarvan is ook dat in één oogopslag duidelijk is waar er wel en geen rusten gezongen moeten worden.
De melodie staat in de lydische modus, genoteerd met twee kruisen; de d’ is dus finalis en de a’ dominant. We treffen diverse melodische wendingen aan die typerend zijn voor de vijfde toon (lydisch), zoals ze hieronder in solmisatienamen staan aangegeven:
De melodie is vrolijk en opgeruimd van aard, in overeenstemming met de aanhef van de oorspronkelijke Franse berijming: Chantez gayement. Hieraan draagt onder meer de hoge ligging bij (in solmisatietermen: de melodie speelt zich grotendeels af in het hoge hexachordum naturale). Aan het einde van de tweede melodieregel (= versregel 4) begint de wijs iets te dalen, om aan het einde van de derde melodieregel (= versregel 6) in een lagere ligging terecht te komen (hexachordum molle). De melodie begint dus hooggestemd en komt vanaf de tweede helft van de tweede regel langzaam tot rust.
De eerste en tweede melodieregel openen identiek op de dominant: a’-a’-b’-cis”-d”. De tweede helft van de eerste melodieregel keert terug naar de dominant, terwijl de tweede helft van de tweede melodieregel richting de finalis daalt. De twee gedeelten van de eerste twee melodieregels verhouden zich als spanning en ontspanning, vraag en antwoord, actie en reactie.
Melodieregel 3 herneemt het slot van melodieregel 2, terwijl het tweede gedeelte in secundeschreden naar de finalis voert.
Auteur: Jan Smelik
Media
Uitvoerenden: Cantorij Groninger Studentenpastoraat o.l.v. Gerrit Jan Niemeijer; Johan Beeftink, orgel (bron: KRO-NCRV)