Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

816 - Dat wij onszelf gewonnen geven


Een eerste kennismaking

De Bijbel vertelt over mensen die ‘versteende zekerheden / verlaten om op weg te gaan’ (strofe 2): Abraham, het volk Israël, Ruth. Mensen geven zich ‘gewonnen aan het bevrijdende bestaan’ (strofe 1).
René van Loenen schreef een lied over en voor mensen die kunnen en moeten loslaten. Een gebed, ‘dat niet de greep van het verleden / ons achterhaalt’ (strofe 2) en ‘dat wat wij hebben ons niet gijzelt’ (strofe 4). Elke strofe bevat rake woorden.
Een lied dat gezongen kan worden als genoemde Bijbelverhalen aan de orde zijn, maar ook als het onszelf aangaat, zoals bij een verhuizing of als een kerkgebouw gesloten moet worden (‘versteende zekerheden’), steeds als wij het onzekere voor het zekere moeten nemen, als veranderingen ons angstig maken. Dit lied is een gebed dat God dan ons onderkomen is (strofe 4).
Niek Hermanides schreef een melodie met een bijna reciterend karakter: vooral de achtste noten overheersen. Maar de melodie moet niet in een scherp of hoekig ritme worden gezongen. Er zitten nauwelijks sprongen in de melodie. Opvallend is de hoogste noot in de tweede regel; daardoor krijgt het woord ‘bevrijdende’ alle aandacht.

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Ontstaan

‘Dat wij onszelf gewonnen geven’ is een lied over loslaten. René van Loenen schreef het kort na zijn afscheidsbezoek aan een doodzieke vriend. ‘Bij mijn laatste bezoek aan hem – we keken vanuit zijn kamer uit op de voorjaarsbloesem – vertelde hij dat hij altijd zo genoten had van vakanties in verre landen. Wat hem bovenal fascineerde, was het op weg gaan, het achterlaten van alles wat vertrouwd is, het opgenomen worden in een totaal andere wereld. Terwijl hij mij van dit verlangen deelgenoot maakte, realiseerde ik me dat de vervulling ervan, de bevrijdende ervaring, voor hem niet meer weggelegd was. Maar tegelijk drong het tot me door dat hij ook aan een heel andere reis dacht en aan het onderkomen dat wij God noemen’ (e-mail van René van Loenen aan de redactie, 27 januari 2015). Het lied verscheen eerder in Zingend Geloven 8 (2004; nr. 43).

Thematiek

Het lied gaat over loslaten, het opgeven van oude zekerheden en op weg gaan naar een nog onbekende bestemming. Het onderstreept de bijbelse notie van het pelgrim-zijn en is een aansporing om op weg te gaan, om gehoor te geven aan de ‘stille roep’. Van wie is deze roep afkomstig? Het lied zwijgt daarover, maar er lijkt een echo in door te klinken van de ‘stille stem in ’t hart’ (Liedboek 836) en misschien wel van het zachte suizen waarin God zich openbaarde aan Elia (1 Koningen 19,12).
In het lied worden enkele scherpe tegenstellingen geschetst. Er moeten keuzes gemaakt worden die er niet om liegen. ‘Of je gaat op reis, onbekende plaatsen (en uiteindelijk: ‘het onderkomen dat wij God noemen’, zie strofe 4) tegemoet, of je blijft thuis in gevangenschap. Niet op weg gaan betekent: geen uitzicht op bevrijding. Dat zijn stellige woorden, die tegelijk troostrijk klinken bij het afscheid van een geliefde. Niemand ontkomt eraan te sterven, maar door de metafoor van het reizen krijgt de dood een betekenis waarin hoop vervat is.

Inhoud 

Bijbelverwijzingen

Op weg gaan, achter je laten wat je hebt, is in de Bijbel een terugkerend thema. Verschillende bijbelteksten klinken dan ook door in dit lied. Genesis 12 bijvoorbeeld, waarin God tegen Abraham zegt: ‘Trek weg uit je land, verlaat je familie, je naaste verwanten, en ga naar het land dat ik je zal wijzen’. Ook Exodus 12 horen we erin terug, over Israël dat terugverlangt naar de vleespotten van Egypte, ook al leefde het daar in slavernij. En het verhaal van Ruth (Ruth 1), die haar land voorgoed verlaat om samen met haar schoonmoeder Naomi naar Juda af te reizen, vol vertrouwen in een nieuwe toekomst. In Marcus 1,17 zegt Jezus tegen zijn leerlingen: ‘Kom, volg mij’. Zonder aarzelen leggen zij hun werk neer, om gehoor te geven aan Jezus’ oproep. En in Matteüs 19,16-26 ten slotte wordt een ontmoeting beschreven tussen Jezus en een rijke jongeman. Jezus zegt tegen hem: ‘Ga naar huis, verkoop alles wat je bezit en geef de opbrengst aan de armen’ (19,21). Deze jongeman echter was iemand die níet kon loslaten.
Ondanks de radicale toon, die ik ook opvat als een aanklacht tegen gemakzucht en burgerlijkheid, is dit lied geen vlammend betoog of een protestrede, maar eerder een bede. Het steeds herhaalde ‘dat wij…’ versterkt het indringende karakter van het lied. Door het gebruik van ‘wij’ in plaats van ‘ik’ ontstaat er een gevoel van collectiviteit. Je staat er niet alleen voor.

Strofe 1

De eerste strofe begint met een oproep:

Dat wij onszelf gewonnen geven
aan het bevrijdende bestaan,
aan wat ons uitdaagt om te leven […]

‘Gewonnen geven aan een bevrijdend bestaan’ klinkt als een contradictie. Om bevrijd te worden hoef je niets meer te doen dan loslaten en luisteren naar de ‘stille roep’.

Strofe 2

In deze en de volgende strofen wordt beschreven wat we moeten opgeven voor een ‘bevrijdend bestaan’. ‘Versteende zekerheden’ moeten verlaten worden en we moeten ons onttrekken aan de greep van het verleden, want die doet ons stilstaan. Zekerheden waar je dacht op te kunnen te vertrouwen, blijken versteend, dood. Wat die zekerheden zijn, mag ieder die deze tekst leest of zingt zelf invullen. Pieter Endedijk betoogt dat de ‘versteende zekerheden’ ook letterlijk kunnen worden opgevat, namelijk als een gebouw van steen (Endedijk 2014). Het kan dan gaan om een huis, zoals in strofe 3, maar ook om een kerkgebouw. Het sluiten van een kerkgebouw is een ingrijpende gebeurtenis. Maar zelfs op zo’n moment is er volgens dit lied een reden om vooruit te kijken, om je te richten op de toekomst.
‘De greep van het verleden’ vormt een contrast met het reizen ‘naar onbekende plaatsen’ (strofe 4). Het verleden houdt ons in zijn greep, als we daar niet voor oppassen. Zoals bij de vrouw van Lot, die veranderde in een zoutpilaar toen zij tijdens haar vlucht uit Sodom achterom keek (Genesis 19).

Strofe 3

Ook in deze strofe worden oude en vertrouwde zekerheden onderuit gehaald. ‘De huizen die wij bouwden (kunnen) geen onderkomen zijn.’ Als je huis geen onderkomen meer is, waar kun je dan nog wonen? Dan ben je ontheemd, dakloos. Wat vertrouwd is, wordt in dit vers ‘bloedeloos’ genoemd. Het maakt ons ‘achterdochtig en klein’. Dat is een ferme aanklacht. Je denkt te kunnen vertrouwen op wat je hebt opgebouwd, maar dit maakt je slechts angstig en wantrouwend.

Strofe 4

Na onze zekerheden, huizen en alles wat vertrouwd is, wordt in deze strofe ook de waarde van ons bezit in twijfel getrokken. ‘Dat wat wij hebben ons niet gijzelt’. Met andere woorden: raak niet in de ban van je bezittingen, wees geen gegijzelde van je geld.
In de slotregel wordt duidelijk wat (Wie) onze bestemming is: ‘dat Gij ons onderkomen zijt.’ Hierin is een verwijzing naar Psalm 91,1-2 te lezen: ‘Wie in de beschutting van de Allerhoogste woont (…) zegt tegen de Heer: ‘Mijn toevlucht, mijn vesting’’.

Structuur

Het lied bestaat uit vier strofen van vier regels. Het aantal lettergrepen per regel is 9-8-9-8.
Het metrum is jambisch (^-). In muziektermen uitgedrukt begint iedere regel met een opmaat, en de melodie van Niek Hermanides doet dat dan ook. Het eindrijm is omarmend: a-B-a-B, met een subtiele afwijking in de a-regels van strofe 4 (‘gijzelt… reizen’).
Naast eindrijm komt er volop begin- en binnenrijm in het lied voor. Voorbeelden van alliteratie (beginrijm) zijn: ‘gewonnen geven’, ‘bevrijdende bestaan’ (strofe 1), versteende … verlaten’, ‘stil doet staan’ (strofe 2) en ‘ons onderkomen’ (strofe 4).
Strofe 2 bevat een fraai voorbeeld van assonantie (binnenrijm): de ‘versteende zekerheden’ in regel 1 assoneren met ‘de greep van het verleden’ in regel 3.


Melodie

Niek Hermanides (1926-2015) schreef een passende, rustig bewegende melodie die overwegend uit achtste noten bestaat. Alleen aan het einde van iedere regel komen langere notenwaarden voor. Een uitzondering op dit patroon vinden we in de vierde regel. Die begint met een afwijkend ritme: achtste-kwart-achtste-kwart, alsof de zanger even stilgezet wordt op de woorden ‘wij’ en ‘stille’ in strofe 1 en idem dito voor de tekst onder deze noten in de volgende strofen. Vooral in de vierde strofe werkt dit fraai: ‘Dat Gij ons onderkomen zijt’ krijgt zo een bijzondere nadruk.
Zoals hierboven al opgemerkt is, begint de melodie met een opmaat, in overeenstemming met het jambische metrum van de tekst. De toonsoort waarin de melodie is geschreven, is e-klein. Door het ontbreken van de leidtoon (dis) in de zetting die de componist zelf schreef, heeft deze een modaal aandoend karakter. De maatsoort is onregelmatig, afwisselend 4/4 en 3/4. In de eerste regel stijgt de melodie trapsgewijs naar de dominant (b’) om daar in de tweede en het begin van de derde regel rond te blijven cirkelen. Aan het einde van de derde regel blijft de melodie rusten op de g’, om vervolgens in de laatste regel de beweging van dominant naar grondtoon (e’) te maken. Dat is melodisch gezien een bijna exacte omkering van de eerste regel.
Ten opzichte van Zingend Geloven 8 heeft de melodie een wijziging ondergaan, met instemming van de componist. De achtste rust na regel 3 is vervallen, zo wordt de melodie na die regel niet stilgelegd.
Niek Hermanides schreef over zijn melodie: ‘Ik heb getracht een melodie te creëren die al reciterende op introverte wijze iets van de tekst accentueert. Het tempo van deze melodie moet dus niet al te snel genomen worden, anders gaat er veel verloren.’ Ook de toonsoort e-klein is door de componist bewust gekozen. In de derde regel maakt de melodie een uitstapje naar G-groot, vanwege de woorden ‘het bevrijdende bestaan’ (strofe 1). De componist wijst erop dat de vele repeterende noten ‘niet te houterig, maar mooi legato gezongen moeten worden’ (e-mail van Niek Hermanides aan de redactie, 27 augustus 2014).


Liturgische bruikbaarheid

Het lied is geschreven voor iemand bij een naderend overlijden. Daarnaast is het ook goed te zingen op andere momenten, bijvoorbeeld bij een van de schriftlezingen die in de paragraaf ‘Bijbelse verwijzingen’ worden genoemd. Het lied is, ongetwijfeld om die reden, opgenomen in de rubriek Levensreis en niet in de rubriek Levensgrens.
Het lied is meer in het algemeen goed bruikbaar als slotlied en als de thema’s ‘navolging’ en ‘loslaten’ aan de orde zijn.

Auteur: Sebastiaan ’t Hart 

Bron

Pieter Endedijk, ‘Lied van de week 21 september 2014’, De Eerste Dag, 37 (2014) nr. 4, 26