Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

blz 1416 - Gij gaat voorbij. Een grote ademtocht


Elia, een lied


Tekst

Ontstaan en verspreiding

In juni en december 1996 werd een achttal TV-diensten door de NCRV uitgezonden vanuit de Nicolaikerk te Utrecht. In elke viering stond een bijbelfiguur centraal. Het waren geen diensten in een klassieke vorm. Teksten, muziek en dans wisselden elkaar af. Steeds werd aan het einde brood gebroken en gedeeld. De theoloog Pieter Holtrop (1943-2012) schreef de teksten en sprak deze uit. Deze werden gebundeld in Gij, mijn God (Zoetermeer 1997). Bij de diensten rond Simson, Hanna, Elia en Ester schreef Willem Barnard een liedtekst. Of en hoe deze liedteksten in die diensten tot klinken zijn gekomen is niet meer bekend.
De tekst ‘Elia, een lied’ is in Gij, mijn God te vinden op blz. 80. Met een melodie van Tom Löwenthal is het lied opgenomen in Zangen van zoeken en zien (2015, nr. 184) en In wind en vuur (2023, nr. 26).

Inhoud

In het Bijbelverhaal van Elia op de Horeb (1 Koningen 19,8-13) bedekt Elia met zijn mantel zijn gelaat, wanneer de Ene is voorbijgegaan (1 Koningen 19,13). In het lied van Barnard daarentegen is het God die zich omhult, met verschijnselen die ‘als herauten’ (die luidkeels roepen!; strofe 2, regel 2) worden vooruitgestuurd. Immers ‘tot niemand komt Gij onomwonden’ (strofe 2, regel 4). Deze ‘windselen’ worden in het lied niet zozeer als natuurverschijnselen, maar als zielenroerselen weergegeven: geestkracht, vertwijfeling, emotie, ontreddering, vuur. Echter, in dat alles is de Ene niet.

Een stille stem

‘En dan, als niets meer spreekt, alles blijft stom, / achter een sluier soms, uit een stil midden / is er een stem’ (strofe 3, regel 1-3). Dat het Hebreeuwse woord kol in 1 Koningen 19,12-13 letterlijk met ‘stem’ vertaald wordt, is voor Barnard uiterst belangrijk: ‘In het verhaal van Elia op de Horeb komt de stilte aan het woord. Een stem van verfijnde stilte, dat staat er letterlijk in 1 Koningen 19,12. Het is mij een raadsel waarom die sprekende stilte moet worden wegvertaald, zodat de argeloze lezer te maken krijgt met ‘het suizen van een zachte bries’. Zijn we op meteorologen of op theologen aangewezen als de Schrift vertolkt wordt? (…) Ik lees dan ook met voldoening bij Chouraqui [de bijbelvertaling van André Chouraqui (1917-2007) raadpleegde Barnard graag, red.]: ‘une voix, un silence subtil’. Want dat staat er. (…) Deze misstap is des te meer ergerlijk, omdat het oude verhaal steun geeft aan de kerkvader Ignatius die God heeft genoemd ‘de Stilte’. Uit de stilte komt het woord naar ons toe, in de stilte mondt het uit’ (Willem Barnard, Stille omgang: Notities in het dagelijks verkeer met de Schriften, Brasschaat 1992, 586).
De Statenvertaling zegt: ‘het suizen van een zachte stilte’, de Willibrordvertaling: ‘het suizen van een briesje’, de Nieuwe Bijbelvertaling: ‘de fluistering van een briesje’. Het Hebreeuws schrijft kol (stem, geluid, donder, gerucht) demama (stilte, fluistering, kalmte), ofwel een stille stem. Deze lijn houdt de dichter aan als hij concludeert dat God spreekt als alles verstomd is, als je niets hoort. Hij geeft daar extra lading aan als hij schrijft dat God spreekt als hij zelf niets weet te bidden (strofe 3, regel 3-4). De verstilde stem is Gods evenbeeld.

‘Gij gaat voorbij…’

Uit de titel van het lied blijkt dat het over Elia gaat, de profeet die op uitnodiging van God zich opstelt op de berg Horeb, ‘voor Gods aangezicht’. God trekt voorbij. Eerst is er een storm, dan een aardbeving, daarna vuur en tot slot een kalmte. Deze kunnen opgevat worden als metafoor, waarvan het lied (mogelijke) betekenissen noemt: Gods ademtocht, waarmee verwezen wordt naar de scheppingskracht, emoties, die over onszelf gaan in plaats van over God, ontreddering, door de aankondiging van Gods komst, en stilte – is dat verhulling? God is alleen aanwezig in de laatste verschijningsvorm.
De aangeroepen ‘Gij’ is van voorbijgaande aard. Hij wordt vooral gekenschetst met ‘niet’ (strofe 1, regel 4) en ‘niets’ (strofe 1, regel 4, driemaal in strofe 3, regel 1 en 4). En met on-woorden: ‘ontreddering’ en ‘onomwonden’ (strofe 2, regel 1 en 4). Of nee, die zin heeft een dubbele negatie: ‘tot niemand onzer komt Gij onomwonden’. Dus: Hij dient zich omwonden aan, in windselen, ‘achter een sluier’ (strofe 3, regel 2). De Bijbel ziet graag dat de sluier wordt weggenomen (Jesaja 25,7; 2 Korintiërs 3,13-16), maar Barnard weet dat het naakte bestaan (‘Niets dan mijn eigen leven’, strofe 1, regel 4) een sluier behoeft. Alleen omfloerst en subtiel komt Hij ons nader. Vooral met omfloerste stem. In dit lied is achter de sluier niets te zien, maar wel te horen. De sluier ontvouwt zich zoals een ritueel zich ontvouwt.

Het zoekende ik

Het lied geeft stem aan die ‘inwijding’, het is een persoonlijk lied met veel ‘ik’ en ‘mijn’. De inwijding is geen initiatie, want daar is een hele groep voor nodig, een leeftijdscohort, een gemeente. Dit lied in de eerste persoon enkelvoud wijdt in in een mysterie. Leent het zich voor gemeentezang? Er is immers sprake van ‘onzer’. Veeleer in de luwte van de getijden dan in de volle hoofddienst.
Dit is een persoonlijk lied, ook wat Barnard zelf aangaat. ‘In de emotie heb ik U gezocht’ (strofe 1, regel 3)? Nee, dat is niet hoe Barnard het heeft gedaan, hier valt het lyrisch ‘ik’ niet samen met de dichter. Maar wat ‘ontreddering’ en ‘eenzelvigheid’ (strofe 2, regel 1 en 3) betreft, heeft hij het lied zeker dicht op de eigen huid geschreven. In zijn dagboek zijn het juist deze woorden die telkens weer terugkeren als hij zijn gemoedsgesteldheid uit de doeken doet.
‘Het is altijd die eenzelvige schuwheid, de voelsprieten opgerold in de schulp, een scherm om mij heen. Dat scherm is soms van ironie, soms van stilte. Zwijgen of slim praten. Wie te veel zegt, te onbeschermd spreekt, geeft zich bloot, exponeert zich, wordt beproefd en gaat eraan’ (Willem Barnard, Een zon diep in de nacht, Vught 2009, 190, 23 juli 1968).

Poëtische aspecten

Het lied bestaat uit drie strofen van vier regels met 10-11-10-11 lettergrepen. Het rijmschema is AbAb. Er is sprake van tamelijk wisselend ritme. Dat past bij de verwarring die uit deze regels spreekt, als waarheden toch niet zo zeker zijn, als dreigende boodschappers langskomen, als zaken verborgen blijven. Wat ook opvalt, is dat de strofen op een restklank eindigen, waardoor de toon niet kordaat is, maar zoekend.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Heleen Weimar, Pauliene Kruithof, Klaas Touwen en Pieter Endedijk aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel II, 257-258).


Melodie

Tom Löwenthal schreef een melodie bij deze tekst. Het lied is te vinden in Zangen van zoeken en zien (2015, nr. 184) en in In wind en vuur (2023, nr. 26).