Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

340d - Ik geloof in de levende God



Melodie

Deze tekstversie van de geloofsbelijdenis was al sinds 1967 bekend onder de naam ‘Halewijn-credo’, vanwege de melodie van het oude lied ‘Heer Halewijn zong een liedekijn’ (voor de melodie zie ook: Liedboek voor de kerken, gezang 282). Bernard Huijbers voegde deze melodie samen met een melodie van eigen hand. Huijbers deed overigens iets soortgelijks bij het lied ‘Roept God een mens tot leven’ (Gezangen voor Liturgie 517), waar hij een eigen melodie toevoegde aan de wijs van ‘Nu daagt het in het oosten’ (zie de beschrijving bij Liedboek 346). Deze werkwijze vond kennelijk geen genade in protestantse oren, want voor beide hierboven genoemde liederen maakte Jaap Geraedts een nieuwe melodie. Wanneer de melodie van Liedboek 340d werd geschreven is niet precies meer te achterhalen. Ze werd in 1988 opgenomen in het Luthers Liturgisch Katern en vond zo via het Dienstboek – een proeve (deel 1, 1998) haar weg naar het Liedboek.

Geraedts heeft gebruik gemaakt van een formuletechniek in de melodie van tweemaal drie regels, een structuur die overeenkomt met de ‘Halewijnvariant’ van dit credo. Deze formule wordt in totaal zes maal gezongen, waarna een afsluitend ‘Amen’ is toegevoegd, gebaseerd op de eerste drie melodieregels. De eerste drie regels cirkelen rond de f’ als tonaal centrum in de pentatonische ladder, de andere drie regels bewegen zich in de dorische modus van d. Hier wordt ook de toon e’ toegevoegd. De gehele melodie behoudt een open sfeer door het zorgvuldig omzeilen van zowel b’ als bes’.

De melodie wordt gekenmerkt – atypisch voor de melodieën van Geraedts – door grote sprongen. Als goed lutheraan legt Hans Jansen in een bespreking (Eredienstvaardig jaargang 15, aflevering 5) van deze melodie direct een verband met ‘Nun freut euch, lieben Christen g’mein’ (melodie: Liedboek 654) en interpreteert dit als ‘het doorbreken van de taal van het oude dogma met de melodische sfeer van de tijd van de vroege reformatie’. Met evenveel recht zou gezegd kunnen worden dat de grote intervallen de geloofszekerheid onderstrepen. Hoe het ook zij: de sprongen zijn zeker karakterbepalend.

In het bovenstaande notenvoorbeeld zijn alle repeterende noten samengevoegd in langere notenwaarden. Hierdoor zijn de verschillende motieven eenvoudiger te herkennen, waarbij het a-motief in de verschillende varianten de gebroken drieklank representeert. Opvallend is dat de overige motieven doorgaans – ook in de omkering – op dezelfde toonhoogte worden hergebruikt.

In het ‘Amen’ klinken de eerste drie melodieregels in enigszins gecomprimeerde vorm. Zodoende eindigt deze melodie uiteindelijk in de bedding waarin ze begon: die met f als tonaal middelpunt.

Ten behoeve van de begeleidingsbundel maakte ondergetekende nieuwe zettingen. De originele begeleiding is te vinden in de begeleidingsbundel bij het Dienstboek – een proeve (Zoetermeer, 1999), zij het dat deze niet correct is overgenomen. Hieronder het handschrift van de meester zelf. Zoek de verschillen (toegevoegd d-mineurakkoord na de strofen alsmede de slotregel van het Amen).

De melodie vraagt om een energieke vertolking van zo’n 96 slagen (kwartnoten) per minuut.

Auteur: Christiaan Winter