Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

374 - U, verborgen Christus, bid ’k eerbiedig aan


Adoro te devote


Tekst

Deze toelichting bij de tekst is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de melodie is nieuw geschreven voor deze website.

Thomas van Aquino, de grondlegger van de dogmatiek der Rooms-Katholieke Kerk, heeft enkele hymnen geschreven voor het officium van een nieuwe feestdag, in 1264 ingesteld, namelijk het Sacramentsfeest, dat de officiële bezegeling was van de transsubstantiatieleer .

Eén van die liederen die hij daarvoor maakte is dit gezang. Wijlen prof. dr. Gerardus van der Leeuw, die een grote bewondering koesterde voor de hymnen van Thomas van Aquino, heeft het vertaald en er in zijn boek Beknopte geschiedenis van het kerklied (Groningen 1939, blz. 96) een enthousiast stuk over geschreven, dat wellicht de beste begeleidende tekst is:

‘Dit gedicht is een tegenhanger van het Lauda Sion (een andere hymne van Thomas voor hetzelfde feest, J.W.S.N.): dáár de leer, hier de mystiek. De grootheid van Thomas toont zich echter hierin, dat de leer niet zonder mystiek is en de mystiek niet zonder fundament in het dogma. Adoro te devote is één der teerste, innigste kerkliederen van alle tijden; het is zo diep geworteld in christelijk geloofsbesef, dat het, hoewel even zeer verbonden met de middeleeuwse sacramentsleer als de andere liederen van het officium, een sacramentsviering, een Christusaanbidding geeft, die van alle tijden is. De calvinist kan dit lied van Thomas evengoed zingen als de anglicaan, de lutheraan evengoed als de rooms-katholiek. De poëtische expressie is van een ingehouden harstocht, een innige devotie, die geen ogenblik tot sentimentaliteit verworden, doch heilig zakelijk en nuchter blijven. Wij horen hier één dier liederen, die echte priesterdienst aan ons verrichten’.

Auteur: Jan Willem Schulte Nordholt

NB.
Na het lezen van de enthousiaste beschrijving van Adoro devote (het pronomen te – dat een lettergreep teveel introduceert! – ontbreekt in de oudste bronnen) door Van der Leeuw, is het bijna jammer te moeten vaststellen dat de toeschrijving aan Thomas van Aquino vrijwel zeker onterecht is. Reeds in 1929 wees Dom André Wilmart O.S.B. (1876-1941) erop dat het oudst bekende handschrift met de tekst van het Adoro devote pas dateert van ongeveer vijftig jaar ná de dood van Thomas. Bovendien zijn de toeschrijvingen aan Thomas vaak stereotiep-hagiografisch van aard. Zo zou hij het lied gebeden, gezongen, ja zelfs gedícht hebben op zijn sterfbed.
Misschien nog belangrijker zijn de inhoudelijke aanwijzingen. W.F. Dankbaar wijst erop dat in strofe 2 het gehoor het zintuig is waardoor het geloof bij de mens 'binnenkomt'. Dat is in strijd met een passage in de Summa theologica: het geloof heeft betrekking op datgene wat voor de zintuigen nu juist onbereikbaar is. En in de ‘hiërarchie van de zintuigen’ staat bij Thomas het gehoor niet bovenaan. Zijn ‘volgorde’ is: gezicht, gehoor, reuk, gevoel, smaak.
Kortom, bronnenonderzoek en tekstanalyse maken het auteurschap van Thomas zeer onwaarschijnlijk.

Auteur: Wim Kloppenburg, met dank aan Bernard Smilde

Literatuur:
Dom A. Wilmart O.S.B, Auteurs spirituels et texte dévots du Moyen-Age latin. Parijs 1932, 361-414 (eerder gepubliceerd in Recherche de théologie ancienne et médiévale I, 1929).
W.F. Dankbaar: ‘Adoro devote. Lotgevallen van een middeleeuws sacramentslied’ in: Nederlands Theologisch Tijdschrift, 1981, 298-325.


Melodie

In het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 352) staat bij de naam van componist Adriaan C. Schuurman (1904-1998) het jaar 1938 vermeld als ontstaansjaar van ‘U, verborgen Christus’. Het lied werd in de ‘Hervormde Bundel van 1938’ (gezang 250) opgenomen en wordt graag gezongen.
Schuurman schrijft in het Compendium (k. 802-803): ‘Overeenkomstig de intentie van de tekst heb ik getracht een verstilde, ingekeerde zangwijs te schrijven. Wat de vorm betreft: in iedere regel komt een kwartsprong voor, die in de eerste twee regels gevolgd wordt door een daling, maar in de derde bijna meteen wordt voortgezet met een stijging: dat is dan tevens al de voorbereiding van de slotregel, waarin de melodie culmineert met de kwart sprong a’-d”. Via een vloeiende daling wordt daarna de slotnoot a’ bereikt. Die grote climax van de laatste twee regels zal men in eigenlijk alle strofen terugvinden, – heel in het bijzonder in de laatste, waar het schouwen van Gods heerlijkheid alle accent krijgt. Maar ook eerder al valt de nadruk op grootheid, waarheid, rijkdom, enzovoort. Daarmee wordt de meditatie tot even ingetogen als besliste confessie.’

Uitvoering

De bezonnen tekst en de daaraan beantwoordende rustige en kalme melodie vragen om een eveneens bezonnen en gedragen zang. De grootse stapsgewijze opbouw van de melodische beweging, eerst naar het einde van elke regel en over het geheel genomen naar de hoge noot D (in de eerste strofe boven ‘grootheid’) vereisen bovendien een gedragen tempo. Het gevaar bestaat dat zeker de genoemde hoge noot d”, waar de melodie als het ware open bloeit als de kelk van een bloem in de lente, te sterk wordt benadrukt. 
Het gevaar bestaat, dat in de praktijk ‘U verborgen Christus’ hoger wordt gezongen dan staat genoteerd, dus niet in het voorgeschreven A-majeur, maar in Bes-majeur of zelfs in C. De toonaard van B majeur zal om zijn vijf kruisen aan de balk wellicht menig organist voor begeleidingsproblemen plaatsen en zal daarom niet overal gekozen worden. De melodie ligt inderdaad vrij laag, vooral tegen het einde van de eerste regel van de strofe. Toch vragen de genoemde verstilde tekst en melodie beslist de genoteerde toonaard van A-majeur. Alles in ‘mentale’ overeenkomst met het al genoemde gedragen tempo en een door de tekst gevraagde verstilde zang. Om dit alles vraagt de uitvoering van lied 374 extra zorg. In de praktijk zou dit ideaal hoog gegrepen kunnen blijken en dus zoals al opgemerkt de kans kunnen bestaan dat er inderdaad te hoog wordt gezongen, in een te hoog tempo. Met het gevolg dat de schoonheid van de melodie verloren gaat en dit lied niet tot zijn recht komt. Aanbevelenswaardig is een tempo van MM = 54 voor de halve noot.

Metrum en ritme

De oorspronkelijke, waarschijnlijk veertiende-eeuwse anonieme dichter (niet Thomas van Aquino; zie Cantuale Romano-Seraficum, Roma 1951, pag. 373 en het tekstcommentaar) van het in de rooms-katholieke devotionele praktijk overbekend geworden ‘Adoro te devote, latens Deitas’, heeft zich wat het versvoetenritme betreft (vrij) geïnspireerd op de aloude (Latijnse, gregoriaanse) hymne uit het kerkelijke getijdengebed. We herkennen de trocheïsche hexameter en strofes van vier in zekere zin zelfstandige regels zonder enjambementen, dus zonder dat de tekst doorloopt in een volgende regel. De anonieme componist van de ‘gregoriaanse’ melodie, welke voor het eerst voorkomt in achttiende-eeuwse verzamelingen van processiegezangen, baseerde zijn melodie op het zojuist beschreven tekstmetrum. Ook Adriaan Schuurman baseert zich op dit metrum en ritme. Zie bijvoorbeeld de bijna afsluitende slotnoot van elke regel in beide composities.

Liber Usualis, uitgave 1965, pag. 1855

Adriaan C. Schuurman heeft de melodie ‘gewoon’ in een vierkwartsmaat genoteerd. De notatie van het lied in de ‘Hervormde bundel van 1938’ geeft dat aan:

Auteur Anton Vernooij  


Media

Uitvoerenden: Frau Musica o.l.v. Anton Pauw; Anton Pauw, orgel (strofen 1, 2, 5, 6) (bron: KRO-NCRV)