Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

375 - God zij gezegend! Laat ons dank bewijzen


Gott sei gelobet und gebenedeiet

Wittenberg 1545

Tekst

Herkomst

Diverse liederen van Martin Luther zijn geheel of gedeeltelijk een bewerking van een middeleeuws lied. Dat is ook het geval met 'Gott sei gelobet und gebenedeiet'. Het eerste couplet van dit avondmaalslied bevat Luthers bewerking van de middeleeuwse leis 'God siy gelobbet und gebenedeiet', waarvan de oorspronkelijke tekst luidde:

God siy gelobbet und gebenedyet
der uns alle hait gespysset
mydt synem fleysch, undt synem blude,
das gibbe unß lieber herre got zu gude
das heylge sacramente
an unßerm lesten ende
uß des gewyten priesters hende.
Kyrie eleyson.

O herre dorc dynen heilgen fronlychnam,
der von dyner mutter marien quam,
und das heilige bludt
nu hilff unß herre uß aller unßir noydt.
Kyrie eleyson.

Deze leis zong het volk in afwisseling met de door de geestelijkheid gezongen Latijnse sequens ‘Lauda, Sion, Salvatorem’, waarvan Thomas van Aquino (1225-1274) de tekstdichter is.

De oudst bekende bron van de Duitse leis is een processieboek uit het Franciscanerklooster te Miltenberg (Beieren, Duitsland) uit het einde van de veertiende eeuw. Hieronder staan twee foliobladen uit dit boek naast elkaar afgedrukt. Bij nummer 1 begint de Latijnse sequens ‘Lauda, Sion, Salvatorem’ en na het tweede couplet begint de Duitse leis  (zie nummer 2). De sequens gaat bij nummer 3 verder met het derde couplet ‘Laudis thema specialis’.

De sequens, waarin Christus’ aanwezigheid in brood en wijn bezongen wordt, en de Duitse leis hadden een vaste plek in de liturgie op Sacramentsdag, het door paus Urbanus in 1264 ingestelde feest van het heilig sacrament op de tweede donderdag na Pinksteren.

Te Wittenberg werd deze feestdag in 1523 afgeschaft. In hetzelfde jaar verscheen Luthers Formula missae et communionis, waarin hij schreef dat de middeleeuwse Duitse leis gezongen kon worden bij de avondmaalsviering. Maar men moest dan wel een passage eruit halen, namelijk die waarin gezongen werd over het ontvangen van het sacrament uit handen van de gewijde priester bij het sterven (‘an unßerm lesten ende uß des gewyten priesters hende’). Luther verzette zich namelijk tegen het gebruik van de eucharistie als sacrament voor stervenden. Zijns inziens zouden gewijde priesters ten onrechte een goed werk verrichten door de communicant de avondmaalselementen toe te dienen en hem daarmee metterdaad het eeuwige leven te schenken, ook al zou hij tijdens zijn leven het sacrament veronachtzaamd hebben.

In 1523 of mogelijk begin 1524 heeft Luther de middeleeuwse leis bewerkt en uitgebreid met twee nieuwe coupletten.

Vorm

De strofen bestaan uit twee gelijke gedeelte van vijf regels, waarbij elk deel eindigt met de voor een leis karakteristieke refreinregel ‘Kyrie eleison’.

De eerste vier regels bestaan uit twee identieke Stollen (regels 1-2 en 3-4); de regels 1 en 3 tellen elf lettergrepen en de regels 2 en 4 acht lettergrepen. Het tweede deel telt vier regels van respectievelijk negen, negen, zes en zeven lettergrepen. Dat het lied geënt is op een middeleeuws lied blijkt uit de onregelmatigheden die we op diverse plaatsen in het metrum aantreffen (bijvoorbeeld regel 7).

Het rijmschema luidt a-a-b-b-C-D-D-D-F/E-C.

Inhoud

De tekst van de middeleeuwse leis, zoals die hierboven is geciteerd, bewerkte Luther in de eerste strofe van zijn lied. Een belangrijke versregel voor Luther, die hij letterlijk ontleende aan de middeleeuwse leis, was mit seinem Fleische und mit seinem Blute. Deze regel zag de reformator als een bewijs dat ten tijde van het ontstaan van de leis de eucharistie nog onder beide gestalten (brood en wijn) aan de leken bediend werd (zie: Von der Winkelmesse und Pfaffenweihe, 1533 – Weimarer Ausgabe 38, 245). In Luthers tijd werd – tot ongenoegen van de Wittenbergse reformator – alleen nog brood uitgereikt aan de communicanten.

Ook in de tweede helft van de eerste strofe wordt nadrukkelijk gezongen over het heilige lichaam én het heilige bloed van Christus. Daarbij wordt gerefereerd aan Christus’ menswording via de woorden ‘ons geboren uit Maria’s schoot’ (der von deiner Mutter Maria kam). Deze referentie maakt ook dat kribbe en kruis (gebroken lichaam, vergoten bloed) aan elkaar verbonden worden.

In de tweede strofe werkt Luther de gedachte uit dat Christus door zijn lichaam en bloed de gelovigen wil voeden en zo in onze nood nabij komt. De instellingswoorden van het avondmaal, zoals verwoord in 1 Korintiërs 11,24-25, vormen de achtergrond van dit couplet. Evenals in strofe 1 brengt Luther in strofe 2 beide avondmaalsgestalten onder de aandacht: het eerste deel van de strofe handelt over het lichaam van Christus (brood), het tweede deel over zijn bloed (wijn). Misschien nog meer dan in het eerste couplet wordt in de tweede strofe benadrukt dat Christus’ dood tot heil van de gelovigen (‘ons’) gebeurde. Christus heeft zijn lichaam tot in de dood gegeven, zodat daardoor leven. De vierde versregel ‘laat ons daarom Hem gedenken!’ (in het Duits: ‘dabei wir sein solln gedenken’verwijst naar het gedachtenismotief: ‘Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken’ (1 Korintiërs 11,24).

De tweede helft van de strofe vertelt dat Christus’ liefde zo groot was dat Hij zijn bloed voor ons in de dood gaf, waardoor onze schulden afgelost worden (vergelijk Matteüs 26,28).

We zien dus dat dat Luther in dit couplet alle nadruk legt op de avondmaalsviering als acte waarin Christus zich aan de gelovigen geeft. Dit was in feite een stellingname tegen de middeleeuwse eucharistieviering waar het accent lag op consecratie, aanbidding van de hostie en het brengen van een offer aan God.

Het derde en laatste couplet stelt het avondmaal als gemeenschapsmaaltijd van de kerk centraal. Dat Christus’ zichzelf in het avondmaal geeft, moet ertoe leiden ‘dat wij wandelen op zijn wegen, / broederlijk één in liefde en in trouwe’, vergelijk ook Efeziërs 4,1-7). Daarvoor en daarbij is de hulp van de Geest nodig, zoals betoogd wordt in het tweede deel van couplet 3.

Verspreiding Duitsland

Luthers avondmaalslied treffen we aan in twee invloedrijke liedbundels, die beide in 1524 verschenen: het Geystliche gesangk Buchlein (Wittenberg) en het Erfurter Enchiridion.

Geystliche gesangk Buchlein, Tenor

Niet alleen lutheranen, maar ook Duitse katholieken namen Luthers bewerking van de middeleeuwse leis al spoedig op in hun gezangboeken op, zij het doorgaans met wijzigingen en uitbreidingen die vanuit katholiek perspectief gewenst geacht werden. Zo gaf de dominicaan Michael Vehe het avondmaalslied van Luther in 1537 een plaats in zijn bundel New Gesangbüchlin Geistlicher Lieder (nr. 11). Dat Luther niets moest hebben van de Sacramentsdag verhinderde Vehe niet als titel boven het lied te plaatsen: Lobgesang vom heyligen hochwirdigen Sacrament, auch auf die obgenanten tag und zeit zu singen. De eerste strofe van Luthers lied bleef ongewijzigd, maar daarop volgden vier nieuwe strofen, waarin volop specifiek rooms-katholieke opvattingen van het sacrament verwoord werden.

Ook in de twintigste eeuw is het lied zowel bij rooms-katholieken als protestanten in gebruik gebleven. Zowel in evangelisch-lutherse als rooms-katholieke bundels in Duitstalige landen treffen we Luthers avondmaalslied aan. De opname in Evangelisches Kirchengesangbuch (1950, nr. 163) leidde tot een herontdekking van het lied in Nederland (zie hieronder). Ook in het Evangelisches Gesangbuch (1993, nr. 214) kreeg het avondmaalslied ongewijzigd een plaats. In de rooms-katholieke bundel Gotteslob (eerste editie: 1975, nr. 494; tweede editie: 2013, nr. 215) wordt het slotgedeelte van de oorspronkelijke Duitse leis als refreingedeelte gebruikt. Als couplet 2 heeft men het eerste gedeelte van Luthers tweede strofe genomen en als couplet 3 het eerste gedeelte van Lutherse derde strofe.

Verspreiding Nederland

De lutheranen in de Nederlanden kregen in de tweede helft van de zestiende eeuw de beschikking over een Nederlandse vertaling. In deel twee van Een Hantboecxken inhoudende den heelen Psalter des H. propheete Dauid (Frankfurt [Wezel] 1565) werd een vertaling van de drie coupletten opgenomen. Zoals de titel aangaf, was het lied bestemd om ‘Godt te dancken nae dat nachtmael’. Ook in latere versies van deze bundel, die in 1567 onder andere titels verschenen, werd het avondmaalslied opgenomen.

Willem van Haecht maakte voor zijn bundel De CL. Psalmen Dauids, in dichte ghestelt (Antwerpen 1579) een nieuwe vertaling met als opschrift ‘Een Dancksegginghe nae des Heeren Avontmael’. De lutheraan Johannes Ligarius publiceerde een vertaling in De CL Psalmen des Conincklijcken Propheten Davids, ende Geestelijcke Liedekens (Utrecht 1625). Mogelijk betrof dit een latere editie van Dat Woerdische Sangboeck uit 1589.

In de achttiende eeuw kwam het lied terecht in Het boek der Psalmen nevens Christelijke gezangen ten gebruike der Gemeente toegedaan de onveranderde Augsburgsche Geloofsbelydenis (Amsterdam 1779), ook wel de ‘Consistoriale uitgave’ genaamd.

Daarna raakte het lied in Nederland in de vergetelheid. Pas in de tweede helft van de twintigste eeuw, toen het in het Duitse Evangelisches Kirchengesangbuch opgenomen was, duiken er weer Nederlandse vertalingen op. Ten behoeve van het Gezangboek der Evangelisch-Lutherse Kerk (Amsterdam 1955, nr. 132) werd een nieuwe vertaling gemaakt. Deze werd uiteindelijk niet in de gezangenafdeling van het Liedboek voor de kerken opgenomen. Ad den Besten maakte voor dit liedboek namelijk een nieuwe vertaling. Aanvankelijk betrof dat een vrije vertaling. De tweede helft van de eerste strofe luidde in die versie:

Wees, Heer, met uw vlees van nu voortaan,
met uw bloed gemengd in ons bestaan,
dat we in nood en in pijn
nooit van U verstoken zijn.

De eerste versie herschreef Den Besten op verzoek van de lutheranen uit de gezangencommissie, zodat de definitieve versie een nauwgezette en getrouwe vertaling is van het Duitse origineel.


Melodie

De relatie tussen de middeleeuwse leis/sequens en Luthers lied komt tot uiting in de melodie. Met uitzondering van de regels 8 en 9 lijken de melodieregels in meer of mindere mate terug te voeren op de sequensmelodie, waarvan de componist overigens onbekend is. Een drietal voorbeelden hiervan:

Regels 1/3

Regel 2/4

Regel 5/10

De melodie bevat elementen uit de volksliedcultuur en uit het gregoriaans. Een gregoriaans element is bijvoorbeeld de melodische formule op het ‘Kyrieleison’ in de regels 5 en 10. Volksmuzikaal is onder meer dat de melodie al erg tendeert naar een majeurmelodie, hoewel zij strikt genomen nog in een modus (hypo-mixolydisch) staat. Het majeurkarakter komt vooral tot uiting in de identieke regels 2 en 4, waar de melodie zich beweegt tussen c” en c’. Er zijn trouwens liedbundels, waaronder het Geystliche gesang Buchlein (Wittenberg 1524), waar deze melodieregels luiden:

Deze variant, die gezien het slot juist het hypo-mixolydische karakter benadrukt, was in het Liedboek voor de kerken opgenomen als gezang 354A. Voor het Liedboek is gekozen voor gezang 354B uit deze liedbundel. Dit is de variant die onder meer in de bundel Teutsch Kirchenampt mit lobgsengen (Straatsburg 1525) stond. Deze melodieversie sluit niet alleen het dichtst aan bij de leismelodie uit het Miltenbergse processieboek, maar wordt momenteel ook internationaal het meest gebruikt.


Liturgische bruikbaarheid

De mogelijkheden voor het gebruik van het lied zijn ten opzichte van de zestiende eeuw niet gewijzigd. In Luthers Deutsche Messe (1526) schrijft de reformator dat men tijdens de communie het Duitse ‘Sanctus’ kan zingen of het lied 'Gott sey gelobet' of het lied 'Jesus Christus unser Heiland' van Johannes Hus. Al snel ontstond de gewoonte het lied als dankzeggingslied ná de uitreiking van brood en wijn te zingen. Daartoe zal de derde strofe aanleiding gegeven hebben, waarin immers gezongen wordt dat het avondmaal moet leiden tot een leven van onderlinge trouw, vrede en eensgezindheid. Ook zal een rol hebben gespeeld dat de tekst van de eerste strofe nadrukkelijk in de verleden tijd staat (‘ons verkwikken wilde’).

Auteur: Jan Smelik